In de negentiende eeuw werd in Frankrijk een hoogst belangwekkend walvisbenen kistje gevonden. Hoewel het toentertijd door een familie als naaidoos werd gebruikt, is het in de achtste eeuw na Christus in Northumbria (Engeland) gemaakt, ongetwijfeld voor meer plechtige doeleinden. Het kistje, thans bekend als de Franks Casket, is een en al versieringen, met taferelen die verwijzen naar verhalen uit de Germaanse, Romeinse en Bijbelse overlevering. Zo is op de voorkant de legende van Wieland de Smid uitgebeeld.
Op het deksel van het kistje (zie afbeelding hierboven) is te zien hoe een boogschutter zichzelf en een vrouw vanuit een vesting verdedigt tegen een vijandelijke bestorming. Boven de schouder van de schutter is in Oudengelse runen het woord ægili gekorven. Hier is dan ook de legendarische Germaanse boogschutter Eil afgebeeld. In de Oudnoordse overlevering is hij als Egill bekend. Zo wordt in het dertiende eeuwse Verhaal van Diederik (Þiðrekssaga) verhaald van hoe Eil (Egill) door zijn broeder Wieland de Smid wordt gevraagd naar het hof van de nare koning Neding (Niðungr) te komen. Eigen vertaling:
In die tijd komt de jonge Eil, Wielands broeder, naar het gevolg van koning Neding, daar Wieland hem bericht heeft gezonden. Eil is aller mannen knapste. En een ding heeft hij voor op alle mannen; hij schiet beter met handboog dan enig ander man. De koning onthaalt hem hartelijk en Eil is daar een goede wijl.
De koning wil nagaan of Eil zo goed schiet als men zegt of niet. Hij laat Eils drie winters oude zoon oppakken en een appel op diens hoofd leggen en bad Eil te schieten, zó dat de pijl niet boven het hoofd gaat, noch ter linkerzijde noch ter rechterzijde. Die ene appel moest hij raken, en hem was geboden niet de jongen te schieten. De koning wist wel dat Eil het onder geen beding zou doen, als hij zelf mocht beslissen, en hij moest met één pijl schieten, en niet met meer.
Eil neemt drie pijlen en effent de veer en legt aan op de streng en schiet de appel doormidden. De pijl nam de helft van de appel met zich mee de grond in, terstond. Over dit beroemde schot is lang gesproken, en de koning acht hem hoog, en van alle mannen is hij de beroemdste, en men noemt hem Alruins-Eil.
Koning Neding vraagt Eil waarom hij drie pijlen nam, daar één was voorbehouden om mee te schieten.
Eil antwoordde. ‘Heer,’ zegt hij, ‘niet wil ik tegen u liegen. Als ik de jongen had getroffen met die ene pijl, dan had ik deze twee voor u bedoeld.’
Maar de koning nam dat goed op en allen vonden hem gedurfd spreken.
De gelijkenissen met de Zwitserse legende van Willem Tell, opgeschreven in de vijftiende eeuw, zijn uiteraard geen toeval. Het motief van de boogschutter die een appel van zijn zoons hoofd moet schieten komt dan ook veelvuldig voor in de Germaanse overlevering.
Wat ook opvalt in het verhaal hierboven is Eils bijnaam Alruins-Eil (Ölrúnar-Egill), oftewel ‘Eil van Alruin’. Wie of wat is Alruin? Wel, elders in de Oudnoordse overlevering, in het Wielandsgedicht (Völundarkviða), lezen we hoe Eil, Wieland en hun oudere broer Slagveer (Slagfiðr) drie walkeures huwen die zich als zwanen voordoen. Eils bruid is… Alruin (Ölrún). In de overlevering raken verhalen nog wel eens gewijzigd en het is de vraag of Alruin in vroegere tijden ook als een walkeure werd gezien, maar dat is moeilijk te zeggen. Wel is het zo dat walkeures allengs een grotere rol zijn gaan spelen in de Oudnoordse overlevering.
Eil en Alruin lijken ook samen genoemd te worden op een zilveren gesp, die in 1992 gevonden is in de Duitse gemeente Pforzen, in een zesde eeuws graf van de Alemannen, een Germaanse stam. In de gesp zijn runen geritst, maar wat er staat is niet helemaal duidelijk. De eerste drie woorden worden vaak gelezen als Aigil andi Aïlrun, maar mogelijk ligt Aigil andi Alurun meer voor de hand. Mogelijke lezingen van de volle inscriptie zijn ‘Eil en Alruin vochten bij de Ilz-rivier’ (de gesp is in de buurt van de Ilz gevonden), ‘Eil en Alruin bevochten allen volhardend’, en ‘Eil en Alruin bevochten de hele bende’. De laatste twee lezingen lijken het best te passen bij de afbeelding op de deksel van het kistje hierboven.
Overigens is een blik op de namen zelf wellicht nog van belang. Eil, oftewel Oudnoords Egill, Oudengels Ægil(i) en Alemannisch Aigil, lijkt de voortzetting te zijn van Oudgermaans *agilaz, en als zodanig verwant aan *agjō, dat we vinden in Nederlands eg(ge) ‘zeker scherp landbouwwerktuig’, Oudsaksisch eggia ‘hoek, zwaard’, Oudfries egg, ig ‘id.’, Oudengels ecg ‘hoek, rand, kling, zwaard’ (> Engels edge), Oudnoords egg ‘rand’ en Middelhoogduits ecke ‘scherpe punt, zij’ (> Duits Ecke ‘hoek’). Het achtervoegsel -ilaz in *agilaz zou ter verkleining kunnen zijn, waardoor *agilaz ‘klein scherp ding’ een goed woord voor ‘pijl’ zou kunnen zijn geweest. Een toepasselijke naam voor een legendarische boogschutter.
De naam Alruin is een stuk geheimzinniger. Het verband met de plant alruin (Duits Alraune) is gauw gelegd. Deze plant (Mandragora officinarum) werd in de Middeleeuwen –en ongetwijfeld lang daarvoor– geacht magische krachten te bezitten, en de wortelen van de plant gelijken een menselijk figuur. De plantnaam wordt ook wel geduid als samentrekking van Oudgermaans *alba-rūnō ‘elf-geheim’, maar er is nooit een ‘zuivere’ vorm als alfruin of Duits Albraune overgeleverd. Voor zowel de voornaam als de plantaam lijkt het tweede lid in Alruin in elk geval wel ‘geheim’ te betekenen, maar voor het eerste lid lijkt er eerder verband te zijn met een geheimzinnig woord alu dat nog te vinden is in Oudnoordse (en oudere, Oernoordse) runeninscripties en zo veel lijkt te betekenen als ‘magische bescherming’. Alu wordt nog wel eens in verband gebracht met (of als hetzelfde gezien als) een woord voor ‘bier’ (Nederlands aal, Engels ale). Maar dat is hoogst onzeker. Het Oudijslandse gedicht Sigrdrífumál is daarbij nog het vermelden waard. Daarin vraagt de held Sigurðr om wijsheid van de walkeure Sigrdrífa. Zij zegt onder andere dat hij ölrúnar dient te leren, maar in de verzen eromheen wordt wel naar bier verwezen. Het is mogelijk dat alruin/ölrún oorspronkelijk de meer algemene betekenis ‘bescherm-geheim’ had, en zo de naam Alruin ook begrepen dient te worden, maar dat er later verwarring ontstond met het zeer gelijkende woord voor ‘bier’.
Al deze onzekerheid ten spijt; uit de nevel van de Germaanse oudheid vertoont zich een verhaal van de zeer vaardige boogschutter genaamd Eil, die vanuit een vesting de ene na de andere stormer weet te vellen. Hij is samen met zijn geliefde Alruin, die wel of niet meevecht. Werd zij door een ander begeerd, een krijgsheer wiens mannen hen nu aanvallen? Is het een verhaal van een laatste verweer van een man en een vrouw, nadat hun strijdgenoten reeds zijn gevallen? Het oorspronkelijke verhaal zullen we nooit weten, maar het heeft klaarblijkelijk ooit de nodige indruk gewekt, en het bezielt met gemak tot nieuwe bewerkingen.
Laatst realiseerde ik me dat de term “Aluhoedje” een diepere betekenis heeft. 😉
Interessant stuk weer, Aluveer. 😛
Ha, aluhoedje, nu je het zegt!
Maar Aluveer gelijkt dan weer aloë vera.
Kan het geheimzinnige woord ‘ALU’ niet in verband worden gebracht met het
woord : AAL (een wichtnaam uit uw lijst) met de betekenis tempel, heiligdom ?
in het Oudgermaans was dat ‘alhaz’ beschutte,afgeschermde plaats. Een woord
-all (oudnoords)in samenstellingen met dezelfde duiding.
Alruin zou dus kunnen betekenen :geheime beschutte plaats.Het wijst wel in dezelfde richting als de door U gegeven uitleg.(magische bescherming)
Ook in de gouw Oost-Vlaanderen is er een stad met de naam ‘AALST’.
Waarschijnlijk met dezelfde betekenis als de Nederlandse.
Besten,
Bij toeval kwam ik op deze interessante webstek, die ik al langer kende, toen ik informatie zocht over de alruinwortel.
Voor een vak Oudgermaans heb ik eens een stukje geschreven over de herkomst van bepaalde drinkwoorden uit Germaanse talen. De herkomst van het drankje ale is bijzonder interessant. Ik citeer een stukje:
“….Dit is bijzonder, omdat het voorzetsel al- voorkomt in het Sanskriet, en dus overgeleverd is in de Germaanse talen. In het Sanskriet betekent dit voorzetsel bitter en wordt voor allerlei bittere dranken en voedsel gebruikt……Een andere theorie over ale is die van de Indo-Europese taalwetenschapper Calvert Watkins, die stelt dat de Germaanse stam aluth gerelateerd is aan het Griekse aluein of alussein, en het Latijnse al(l)ucinari wat ‘verward worden’ of ‘buiten zichzelf zijn’ betekent. Dit heeft te maken met magie en hallucineren. In het woord alussein zit ook het woord alu verstopt. Het zou kunnen zijn dat deze drank gemaakt werd met kruiden met een hallucinerende werking….”
Nu kan ik wel meer citeren, maar het punt wat ik wilde mededelen is dat ale of het voorzetsel al- ook zou kunnen duiden op ‘iets bitters met een hallucinerende werking’. In een grote hoeveelheid is de alruinwortel ook h-allu-cinerend.
Groetnis,
Elisabeth Overgaauw
Waar zou het runenschrift ontstaan kunnen zijn?
In Noord-Italië zijn diverse varianten van het oude Etruskische alfabet overgeleverd.
(Bron http://www.omniglot.com/writing/etruscan.htm )
Een zekere gelijkenis met de runen valt wel op.
Het is ook opvallend dat de opkomst van de runen plaats vindt tijdens de ondergang van het gebruik van het Etruskische alfabet, rond de eerste eeuw na Christus. Archaïsche (Etruskische) alfabetten in Italië werden dan verdrongen door het officiële Romeinse alfabet. Dat archaïsch Noord-Italisch alfabet heeft wellicht kunnen voortbestaan in bepaalde uithoeken van het Romeinse Rijk, waar het evolueerde tot runetekens die door Germanen werden overgenomen. Moeten wij de oudste rune-alfabetten dan vooral gaan zoeken aan de grenzen van het zich uitbreidende Romeinse Rijk? (Ik denk aan de Schelde-Maas-Rijn-delta en de Rijn.)
De vraag over het ontstaansgebied komt van Looijenga (zie mijn artikel op http://laaglandsinfo.jouwweb.be/gevarieeerde-verhalen/twee-kistjes ) doordat het haar opviel dat er zoveel West-Germaanse namen in het oudste materiaal voorkomen. De uitgangen van de gevonden namen waren volgens haar moeilijk vanuit het Noord-Germaans te verklaren, maar eenvoudig indien men aannam, dat ze West-Germaans waren. Ik kan dit met een kleine studie van ‘twee kistjes’ (zie webstek) en wat andere teksten alleen maar beamen.
Dit pleit voor een verhuizing van volkeren van zuid naar noord: De ‘Dani’ en ‘Normanni’ uit Normandië die uiteindelijk weer in het noorden terechtkomen.
Looijenga merkt op dat veel namen een West-Germaanse vorm hadden, alhoewel de objecten waarop de namen voorkwamen, waren gevonden in Deense moerassen en graven. Veel wees volgens haar op een West-Germaans gebied als leverancier van personen die runen schreven. Ze lijken thuis te horen in de tradities rond de Noordzee. Ook de vroege rune-inscripties in Engeland zijn te vinden langs de oostkant, de kant van de Noordzee en Het Kanaal.