Boele is om meer dan één reden een schat van een naam. Het is een van de oudste Germaanse namen die heden nog aan jongens gegeven worden en komt naar alle waarschijnlijkheid van een wortel die meer dan tweeduizend jaar geleden een vrij bijzondere klankontwikkeling heeft doorgemaakt. Het is ook een van de meest liefkozend klinkende namen die er zijn. Te mooier is het dan dat Boele ‘lieve’ betekent.
Dat hij vroeger ook geliefd was getuigen de afstammingsnamen die ooit versteend zijn tot achternamen en thans niet zeldzaam zijn, zoals Boelen ‘(kind) van Boele’, Boelens (samengetrokken uit Boelen zoon ‘zoon van Boele’) en Fries Boelema ‘van de mensen van Boele’.
Boele gaat net als Oudsaksisch Bólo, Oudengels Bóla, Oudfries Bóla en Oudhoogduits Buolo (Duits Buhle) terug op Oudgermaans *Bōlō ‘lieve’, de verbogen vorm van een bijvoeglijk naamwoord *bōliz ‘lief’. Dit woord is anderszins overgeleverd als Middelnederlands boel, buel ‘lief, geliefde’, waarmee zowel naaste verwanten als minnaars en minnaressen werden aangeduid en dat nu nog bestaat in de vorm boel, in de vernauwde betekenis ‘overspelige, bijzit’.
In het Oudgermaans zijn bijvoeglijke naamwoorden die een lange *-ō- in de wortel hebben en eindigen op *-iz doorgaans afgeleid van sterke werkwoorden uit klasse 6. Zo is het woord *fōriz ‘begaanbaar’ (Oudnoords fœrr) afgeleid van *faraną ‘gaan’ (Oudnoords fara, Nederlands varen). Op dezelfde wijze wijst *bōliz op het bestaan van een werkwoord *balaną ‘liefhebben, beminnen’, ook al is dit niet overgeleverd in de dochtertalen. In het hedendaagse Nederlands zou het balen, boel, gebalen luiden, dus vervoegd zoals varen, voer, gevaren. Het ligt ook ten grondslag aan de namen *Balō (Nederlands/Fries Bale) en *Ballō (Nederlands/Fries Balle), welke eigenlijk dus oude nevenvormen zijn van onze *Bōlō.
Dit werkwoord *balaną ‘liefhebben, beminnen’ is op diens beurt terug te voeren op de Proto-Indo-Europese wortel *gwhel-, *gwhol- ‘wensen, verlangen’, vanwaar ook Grieks (e)thélō en Oudkerkslavisch želěti. Vergelijk hoe het reeds genoemde *faraną ‘gaan’ teruggaat op de Proto-Indo-Europese wortel *per-, *por- ‘erdoorheen gaan’.
Nu lijkt een klankverschuiving als *b- uit *gwh– wellicht wat eigenaardig en ligt zij niet voor de hand, maar in 1967 heeft de bekende Duitse taalkundige Elmar Seebold haar op overtuigende wijze voorgelegd, zij het onder bepaalde voorwaarden. Andere voorbeelden van deze verschuiving zijn dan Oudgermaans *bedjaną ‘verzoeken’ (Nederlands bidden) van de Proto-Indo-Europese wortel *gwhedh-, *gwhodh– ‘verzoeken’ en Oudgermaans *banō ‘doder, doodsoorzaak’ (Engels bane) van de Proto-Indo-Europese wortel *gwhen-, *gwhon- ‘slaan, doden’. Thans wordt deze klankverschuiving door menig vooraanstaand taalkundige aanvaard, zoals Donald Ringe in het standaardwerk From Proto-Indo-European to Proto-Germanic uit 2006.
Al met al zijn Boele en diens oude nevenvormen Bale en Balle dus bijzondere namen. Deze en gelijksoortige namen als Boeze (nevenvormen Baze en Basse) en Oege (nevenvormen Age en Agge/Akke) ontberen dan ook niet in de verzameling Germaanse namen.
“Interieur met moeder en twee kinderen” door Hein Kever (1854-1922). Foto welwillend ter beschikking gesteld door kunsthandel Studio 2000. Alle rechten voorbehouden.
Beekes, R., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)
Derksen, R., Etymological Dictionary of the Slavic Inherited Lexicon (Leiden, 2008)
Förstemann, E., Altdeutsches namenbuch (Bonn, 1900)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Philippa, M., e.a., Etymologisch woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Ringe, D., From Proto-Indo-European to Proto-Germanic (Oxford, 2006)
Schaar, J. van der, Prisma Voornamen, bewerkt door D. Gerritzen (Utrecht, 2002)
Searle, W.G., Onomasticon Anglo-Saxonicum (Cambridge, 1897)
Seebold, E., “Die Vertretung idg. guh im Germanischen” in Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung auf dem Gebiete der indogermanische Sprachen, 81. Bd., 1./2. H. (1967), blz. 104-133 (Göttingen)
Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)
Boeleke betekent baby in Vlaanderen. Jammer dat dit niet in het woordenboek staat maar van Dale neemt nu eenmaal liever Engelse woorden op de laatste jaren; denk maar aan het gruwelijke woord ‘kids’…
Bedankt voor deze aanvulling, Lennert. Van het schone boeleke in deze betekenis was ik niet op de hoogte.
Aan kids heb ik ook een gezonde hekel.
Lennert,
Ik ben het helemaal met je eens, maar vergeet niet dat de Engelse spraak uit (Noord)Nederland en (Noord-West)Duitsland afkomstig is, ik heb al eens aan gevoerd dat “verangeling” niet perse slecht hoeft te zijn. In het Twents kennen we o.a het woord “gadern” wat respectievelijk verzamelen / vergaren betekend, in het Engels het werkwoord “gathering”, of “te gare” dat (te)samen betekend. Maar al hoe wel ik en nog wel meer medelanders zich ergeren aan KIDS deze gewoon uit het Germaans afkomstig lijkt te zijn.
Maar het volgende zegt één der grootste taal filosofen der lage landen er van:
Akkoord met wat Lennert zegt.
In West-Vlaanderen wordt dat woord nog dagelijks gebruikt, niet alleen voor baby’s maar ook voor peuters en kleuters, altijd in de betekenis van ‘geliefde’ en van ‘braaf en lief iemand’. Dikwijls wordt het nog verzacht tot ‘mijn klein boeleke’, ‘mijn lief(ste) boeleke’.
In Vlaanderen bestaat ‘De Boel’ als familienaam, soms verfranst tot ‘de Boël’. Andere familienamen zijn Boels, Bools of Boele, enz… Die familienamen waren wel ruimer in hun betekenis. Het kon ook gaan over een verwante, een volle of halve broer, een zwager, een minnaar of minnares.
Maar hetzelfde woord kan ook een negatief kantje krijgen. Een boeleerder is een spotnaam voor een (overspelige) minnaar, een bijzit. Dat bleef hangen in de familienamen Boelaert, Boellaard, Boullard en zelfs Boelmans, Beulemans of Bolleman. Wanneer een priester zich niet kon inhouden, dan werd hij een boelpaap genoemd. Een familienaam als ‘Boelpaep(e)’ gaat in oorsprong over een priester die boelt (boeleert), een rokkenjager of vrouwenloper.
Of ‘boel maken’ (ruzie maken) eenzelfde oorsprong heeft, durf ik te betwijfelen.
Wederom waardevolle toevoegingen; bedankt, Luc!
Bij ons in de Denderstreek wordt “een klein boeleke” inderdaad ook gebruikt voor een baby. Het is één van de meest schattige woorden die we kennen voor een heel klein kind. Ik vind het eveneens jammer dat Van Dale dit niet kent en dat akelige “kids” wel!
Mooi stuk! Ik heb bewondering voor uw omvangrijke taalkennis.
In een stuk over het oen stond dat het waarschijnlijk van ananan kwam, met als verleden tijd on(e), de nevenvorm van het woord oen(e) was ane. In dit stuk zie ik weer dat de vormen met een ‘oe’ en ‘aa’ elkaar afwisselen.
Zijn namen met een wisseling tussen ‘aa’ en ‘oo’ altijd afkomstig van klasse zes sterke werkwoorden? Is het bijvoorbeeld zo dat Oege en Age van klasse zes aganan komen en Boeze en Baze van basanan? En als dat het geval is waarom is het werkwoord boenen bij de namen Ban en Boen dan niet bannen en oefenen niet affenen? Of hebben die vormen van dat werkwoord ook bestaan?
Dank!
Niet alle namen met a/oe-wisseling zijn afkomstig van klasse 6 werkwoorden. Denk vooral aan namen die uit de kindertaal afkomstig zijn, zoals Oudgermaans *Babō, *Babbō, *Bōbō, vanwaar Bave, Babbe, Boeve, de laatste beantwoordend aan boef (en Duits Bube).
Waar er wel ooit sprake was van een werkwoord is dat vaak al voor de schriftelijke overlevering verloren gegaan, maar weten we dat het moet hebben bestaan, op grond van afleidingen binnen het Germaans en woorden in andere Indo-Europese talen. Dit geldt bijvoorbeeld voor *aganan en *afanan ‘zich inspannen, werken’. Bij het tweede hoorde de secundaire vorming *ōbjanan ‘uitvoeren’, dat zich ontwikkelde tot onder meer Middelnederlands oeven en in verlengde vorm tot Nederlands oefenen.
Het werkwoord *basanan lijkt te overleven als Drents baozen en Fries baze, maar het is dan wel vroeg zwak geworden. In verband met het woord baas heb ik hier eens een stuk over geschreven.
Soms verliep de vorming anders. Zo is de groep van *Banō, *Bannō, *Bōnō niet de afleiding van een werkwoord **bananan, maar de zwakke verbuiging van een bijvoeglijk naamwoord *bōnaz ‘schijnend’ waarin de -n- een oud achtervoegsel is. Hiervan afgeleid was vervolgens het werkwoord *bōnjanan ‘schijnend maken’ (Nederlands boenen).
Er valt nog meer over te vertellen. Hopelijk kan ik er binnenkort nog een stuk aan wijden.
Dankuwel voor uw uitgebreide uitleg. Ik kijk ernaar uit!
Mijn naam is Boelie, vernoemd naar mijn opa Boele. Het rare is, ik ben vreemd en anders en lief, de beste vriend die je kunt wensen, ….. maar ook met te veel te veel hartstocht, pieken en dalen! Maar ik ben wel echt en daar zijn er niet zo veel van. Oh jah en zielsgelukkig met veel humor!