Lof der lijsterbes

Hij was er als een van de eersten, toen de ijstijd eindelijk voorbij was en de Lage Landen veranderden van een grote toendra naar de groene streken die ons zo vertrouwd zijn. De lijsterbes is een ware, winterharde spil in het wild: zijn lover, knoppen, bloemen en vermiljoene bessen zijn een weldaad voor menig voedsel zoekend dier, beslist niet slechts de vogels waar hij naar vernoemd is. En dat is niet zo lang geleden gebeurd. Vroeger heette hij namelijk anders—en beter: kwikboom en everes.

De naam lijsterbes is overigens wat dubbelzinnig. Lijsters en andere vogels happen weliswaar gretig van deze boom, maar dat maakte hen vroeger juist een gemakkelijke prooi voor de mens. Veel van wat wij nu als gevederde vrienden beschouwen belandde toen namelijk gewoon op tafel en in de maag. Uitdrukkingen herinneren ons hieraan. “Ik geloof gaarne, dat Vondels gevleugelde woorden u als gebraden lijsters in den mond zijn gevlogen,” schreef Lodewijk van Deyssel in 1887. De uitgebreide vogeljacht is enkele jaren geleden beschreven door Jan de Rijk in Vogels en mensen in Nederland 1500-1920

Leven

Nee, dan kwikboom! Een van oorsprong Westgermaanse—en dus minstens 1500 jaar oude—naam die beperkt voortleeft in vormen als Twents kwekkeboom, kwekweboom en kwekkelboom, Fries kwitsebeam (tevens kwits) en verouderd Engels quickbeam. In Tolkiens verhalenwereld is Quickbeam dan ook de ent die deze bomen genegen is. Het eerste lid is hetzelfde als kwik, kwiek, dat nu ‘levendig’ betekent, maar vroeger ‘levend’. Het is niet duidelijk of de boom zo werd geheten omdat hij zo verkwikkend is voor de dieren om hem heen of omdat zijn levenskracht en snelle groei zo kenmerkend zijn. Laat ons het op beide houden.

Vroeger

Maar veruit de oudste naam van deze zwierige boom is everes of eigenlijk gewoon ever. De verwijzing naar de es is later toegevoegd, omdat beide bomen geveerde, samengestelde bladeren hebben, terwijl de gelijkenis met ever in everzwijn hier toeval is. In Duitsland is de vorm Eberesche tot op heden gangbaar naast Vogelbeere. Vroeger kwamen ook Aberesche en Eberboum voor, en in Rijnland-Palts heeft het oord Ebernhahn, vroeger Evernhan (waarin han ‘haag’), een lijsterbes in zijn wapen. In de Lage Landen vinden we oud spul zoals Twents ievereske, Brabants euveres, evenes, effenes en haveres, Zuidoostvlaams averesch en Westvlaams haveressche. De vormen met aver zijn hier mogelijk het gevolg van verbastering: everes werd averes als ware het een ‘verkeerde es’ in de trant van Aberglaube ‘verkeerd geloof, bijgeloof’. Of anders ware haveres de eerste vervorming, omdat deze boom als haver is voor allerlei dieren.

In Twente zijn tevens everbeze, eaverbeaze, eaverbeer en euverbeer opgeschreven, meestal in de betekenis ‘rode bosbes’, maar soms ‘blauwe bosbes’. In Kiliaans 16e eeuwse woordenboek van het Nederlands vinden we bovendien haverbesie ‘bosbes’ en evenbesie ‘bosbes’.

De voorloper van ever was Oudgermaans *eburaz. En dat had een evenknie in de vorm van Oudkeltisch *eburos, de voorloper van Oudiers ibar ‘taxus’, Middelwels efwr, ewr ‘berenklauw’, Bretons evor ‘vuilboom’ en Gallisch eburos (in de oordnaam Eburodunum). Van het Keltische woord en vandaar ook het Gallische woord is aangenomen dat het oorspronkelijk ‘taxus’ betekende, zoals in het Iers. Steun voor deze opvatting ware het ogenschijnlijk verwante Eburones, de naam van een Keltogermaanse stam waarvan de leider zichzelf vergiftigde met taxus.

De Nederlandse keltoloog Peter Schrijver heeft echter overtuigend betoogd dat ook het Keltische woord oorspronkelijk ‘lijsterbes’ betekende. De verschuiving naar ‘taxus’ en ‘vuilboom’ is te begrijpen in verband met hun rode bessen (al heeft taxus geen echte bessen, maar zaadrokken). Voor ‘berenklauw’ kunnen we denken aan de oppervlakkige overeenkomst van bloemen. Bovendien ziet Schrijver in Latijn ebulus ‘kruidvlier’ een andere evenknie, als ware het een vervorming van *eburus, onder invloed van andere boomnamen, zoals corulus, opulus en pōpulus. Kruidvlier en lijsterbes lijken aardig op elkaar, met hun geveerde, samengestelde blad.

Nog vroeger

Als gemeenschappelijke, Indo-Europese voorloper is uit te gaan van *h1ebhuros. De *h1 staat hier voor een keelklank die in de meeste dochtertalen al vroeg was verdwenen. Het aannemen van deze medeklinker is nodig, omdat Indo-Europese woorden in de regel niet met een klinker begonnen, aanvankelijk.

De oorsprong van dit *h1ebhuros is meteen raadselachtig, want er zijn geen verwante woorden te vinden, dus ook geen grondwoord waarvan het afgeleid zou moeten zijn. Anders gezegd, in geen ander woord is een wortel *h1ebh te vinden. De bekende Oostenrijks-Tsjechische taalkundige Julius Pokorny meende een oplossing te hebben: hij ging uit van een grondvorm *h1ebheros die door zogenaamde dissimilatie was ontstaan uit ouder *h1erbheros, bij een wortel *h1erbh ‘donkerroodachtig, bruinachtig’. Vergelijk hoe Oudgermaans *fuglaz ‘vogel’ het beste is te duiden als dissimilatie van *fluglaz, een afleiding van *fleuganą ‘vliegen’.

Uw schrijver zou het net iets anders willen stellen: *h1ebhuros ware per metathese de voortzetting van *h1erubhos en dat een verlenging van *h1erus ‘rood’ met het ooit veel gebruikte achtervoegsel *-bho-, dat vaak tot kleurnamen diende. Op dezelfde wijze is *h2erǵus ‘schitterend wit’ ooit verlengd tot *h2erǵubhos (Grieks hárguphos). Los is *h1erus ‘rood’ niet overgeleverd, maar er zijn genoeg aanwijzingen voor zijn bestaan, zoals onlangs betoogd door de Franse taalkundige Benoît Sagot. Hij noemt onder meer verlengingen en afleidingen, zoals *h1erusos (Oudindisch áruṣ- ‘wond’, aruṣá- ‘roodachtig, lichtrood, gloeiend met de kleur van vuur’) en *h1erunos (Oudindisch aruṇá- ‘roodachtig’). Zie noot 1 voor verdere, ook Nederlandse woorden bij deze wortel.

Een wirwar aan evenknieën in het oosten

Zonder metathese overleeft *h1erubhos als Litouws jerubė ‘hazelhoen’ en Lets ìerube ‘veldhoen’. De vogels lijken veel op elkaar en beide zijn bekend om hun rossige vlekken. Bovendien is het hazelhoen voor zijn overleving afhankelijk van de lijsterbes. Andere verwante woorden in de Baltische en Slavische talen verwijzen vooral naar deze vogels en/of de lijsterbes. Het gaat hier om afleidingen van verscheidene hoedanigheden van de wortel *h1er-, met hetzelfde achtervoegsel *-bho-.

Van *h1er-bho- en *h1r-bho- komen, al dan niet verder verlengd, Oekraïens ríba ‘lijsterbes’, Sloveens rbíka ‘lijsterbes’, Lets ir̃be ‘veldhoen’ en Litouws ìrbė ‘hazelhoen’ en irbẽnis ‘Gelderse roos’ (met rode bessen zoals de lijsterbes). Van *h1er-en-bho- en *h1r-en-bho-, in dit geval afgeleid van een n-stamverbuiging, komen vormen als Tsjechisch jeřáb ‘lijsterbes’ en gewestelijk Russisch rjab’ ‘hazelhoen’, rjabój ‘gestippeld, bespikkeld’ en rjabíka ‘lijsterbes’. Vergelijk ook *h1er-bh-nó-, de voorloper van Oudgermaans *erpaz ‘kastanjekleurig, roodbruin’ en vandaar onder meer Oudnoords jarpr ‘kastanje, roodbruin’ en jarpi ‘hazelhoen’.

De veelvormigheid van de Baltische en Slavische woorden is in het verleden, bijvoorbeeld door de Nederlandse baltoslavicus Rick Derksen, aangevoerd als bewijs dat ze op verschillende tijden en plekken zijn ontleend aan een niet-Indo-Europese taal. Doch eerder kome deze veelvormigheid—behalve door verschillen in klemtoon—doordat *-bho- aanvankelijk meer als een partikel dan een achtervoegsel werd gebruikt. Het grondwoord kon van verbuiging wisselen wanneer het zinsverband dat vergde, terwijl *-bho- bleef.

Vergelijkbaar ook is de vroegere veerkracht van ons voorvoegsel ge-, zoals de 4e eeuwse Gotische (Oostgermaanse) evenknie ga- laat zien: men zei bijvoorbeeld ga-mēlida ‘hij schreef’ en kon -uh ‘en’ toevoegen door het ertussenin(!) te zetten, met als licht samengetrokken eindvorm ga-h-mēlida ‘en hij schreef’.

Dezelfde soort onregelmatigheid—dat wil zeggen met veranderlijk grondwoord—is te zien in het paar *h1el-n-bho- (Grieks élaphos ‘hert, hinde’) en *h1l-on-bho- (Oudgermaans *lambaz ‘schaap, lam’). Dat zijn evenwel voortzettingen van één enkele Indo-Europese afleiding, wel met een oorspronkelijke betekenis als ‘drijveling’ bij de wortel *h1el- ‘drijven’. Voorbeelden van uiteenlopende evenknieën zonder *-bho- zijn *h1el-n- (Litouws élnis ‘hert’), *h1el-en- (Oudkerkslavisch jelenь ‘hert’), *h1l-on- (Wels lon ‘eland’) en *h1el-ḱ-on- (Oudhoogduits elho ‘eland’). Zie noot 2 voor verdere opmerkingen.

Vermiljoen is ever

Onder de naam ever is de lijsterbes dus letterlijk de ‘rode’. In de Scandinavische talen is het woord voor deze zwierige boom van dezelfde strekking. Zo is Noors rogn, ouder raun, een afleiding van raud ‘rood’. En raun of een nevenvorm is ooit overgenomen als Noordengels rowan ‘lijsterbes’.

Maar de kleur van lijsterbessen is niet elk rood. Hoewel ze wisselen van tint zijn ze vooral vermiljoen: een rood dat naar oranje neigt. Het is de kleur die men verft op menige torii: de fraaie, open poorten naar gewijde grond in het Japanse volksgeloof shintō. Het zou ons niet misstaan om niet alleen ever en everes opnieuw te gebruiken als naam voor de lijsterbes, maar ook ever als kleurnaam naast vermiljoen. Dat heeft deze doorgewinterde boom wel verdiend. En plant er een paar!

lijsterbesje

Noot 1
Benoît Sagot betoogt het bestaan van een wortel *h1er- ‘rood’, met als vroege afleiding *h1oru-, *h1eru- ‘rood, roodheid’. Zoals gezegd veronderstelt hij als verlengingen Oudindisch áruṣ- ‘wond’, aruṣá- ‘roodachtig, lichtrood, gloeiend met de kleur van vuur’ en aruṇá- ‘roodachtig’. Daarnaast gaat hij bij *h1oru- uit van de afleiding *h1orud- > Oudgermaans *arut- > Oudnederlands arut, Oudhoogduits aruz, arizi > Duits Erz (ontleend als erts). Van *h1eru- kwame *h1eru̯ōn > Oudgermaans *erwō > Oudhoogduits ero ‘aarde’, Oudnoords jǫrfi ‘zand(bank)’. Met ander achtervoegsel ontstond *h1erteh2 > Oudgermaans *erþō > Nederlands aarde. En van de van *h1eru- verbogen vorm *h1reu- werd bovendien afgeleid het werkwoord *h1reudh ‘rood maken/worden’, waarbij vervolgens de afleiding *h1roudhos > Oudgermaans *raudaz > Nederlands rood.

Noot 2
Een niet-Indo-Europese oorsprong hoeft niet aangenomen te worden op grond van de bovengenoemde, ogenschijnlijk onregelmatige Balto-Slavische woorden, maar wordt onvermijdelijk als we uitgaan van het toebehoren van Oudnoords rjópa ‘ruigpoothoen’, alsmede Duits Rebhuhn ‘veldhoen’ en Middelnederduits raphōn ‘veldhoen’. Guus Kroonen heeft echter aannemelijk gemaakt dat rjópa is afgeleid van het werkwoord ruppa ‘boeren’, wijzende op het voorkomen van ropkarri, -keri en rjupkarri, -keri ‘mannelijk ruigpoothoen’. En volgens Kluge zijn Rebhuhn en raphōn verbasterd onder invloed van Rebe ‘rank, uitloper’ en rap ‘snel’.

Beelden
Lijsterbestakken door Yana. Enige rechten voorbehouden. Gesnoeid lijsterbesje door Sławek. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen

Bjorvand, H. & F.O. Lindeman, Våre Arveord, revidert og utvidet utgave (Oslo, 2007)

Derksen, R., “Old Icelandic jarpi ‘hazel-grouse’, rjúpa ‘ptarmigan’ and their Germanic and Balto-Slavic Cognates”, in D. Boutkan and A. Quak (eds.), Language contact. Substratum, superstratum, adstratum in Germanic languages (Amsterdamer Beitrage zur alteren Germanistik 54) (Amsterdam, 2000), blz. 75-87

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Slavic Inherited Lexicon (Leiden, 2008)

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)

Hyllested, A., “PIE *-bh in Nouns and Verbs: Distribution, Function, Origin”, in R. Lühr (ed.), Protolanguage and Prehistory (Wiesbaden, 2008)

INL, Woordenboek der Friese Taal (webuitgave)

Kiliaen, C., Etymologicum teutonicae linguae (ed. F. Claes s.j.) (Den Haag, 1972)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft: III Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)

Kroonen, G., “False exceptions to Winter’s Law”, in T. Pronk & R. Derksen (eds.), Accent Matters: Papers on Balto-Slavic accentology (Studies in Slavic and General Linguistics 3 7) (Amsterdam, 2010), blz. 251 -261

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Matysek, M. & R. Gwiazda, “Seasonal changes of the Hazel Grouse Tetrastes bonasia habitat requirements in managed mountain forests (Western Carpathians)”, in Journal of Ornithology, 159, 1 (2018), blz. 115-27

Pokorny, J., Indogermanisches etymologisches Wörterbuch (Bern, 1959)

Rijk, J.H. de, Vogels en mensen in Nederland 1500-1920 (2015)

Sagot, B., “A new PIE root *h1er ‘(to be) dark red, dusk red’: drawing the line between inherited and borrowed words for ‘red(ish)’, ‘pea’, ‘ore’, ‘dusk’ and ‘love’ in daughter languages”, in International Colloquium on Loanwords and Substrata in Indo-European languages (Limoges, 2018)

Schrijver, P., “The Meaning of Celtic *eburos” in Mélanges en l’honneur de Pierre-Yves Lambert (Rennes, 2015), blz. 65-76

Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)

Vliet, G. van der, Dialexicon Twents (webuitgave)

2 gedachtes over “Lof der lijsterbes

Geef een reactie op chris47impens Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.