ding (o.) ‘volksvergadering, rechtszitting, gerechtsplaats’
Overgeleverde vormen
Oudnederlands thing ‘zaak, voorwerp’ (Middelnederlands dinc, ding ‘rechtzaak; zaak, voorwerp’), Oudsaksisch thing ‘geding, zaak’, Oudhoogduits thing, ding ‘rechtbank, rechtszaak’ (Duits Ding ‘zaak, ding’), Oudengels þing ‘rechtszitting, ding’ (Engels thing), Oudfries thing ‘rechtszaak, aanklacht, ding’ (Fries ding), Oudnoords þing ‘gerechtsplaats, rechtszitting, ding’ (Zweeds ting, Deens ting, Noors ting)
Oudgermaanse vorm
*þingaz ‘volksvergadering van alle vrijen’ (ouder *þengaz ‘bepaald tijdstip’)
Duiding/etymologie
De betekenisontwikkeling is aanzienlijk: ‘bepaald tijdstip’ > ‘volksvergadering’ > ‘rechtszitting’ > ‘rechtszaak’ > ‘zaak’ > ‘voorwerp’. Zie ook Dings en Dijs.