dwerg (m.; dwergen) ‘wezen vermaard om zijn kunst en nijverheid’
Overgeleverde vormen
Middelnederlands dwerch (Nederlands dwerg) Oudhoogduits twerg (Duits Zwerg), Oudfries dwerch (Fries dwerch), Oudengels dweorg (Engels dwarf); Oudnoords dvergr (IJslands dvergur, Zweeds dvärg, Deens dværg, Noors dverg)
Oudgermaanse vorm
*dwergaz
Duiding/etymologie
Mogelijk van een wortel ‘schaden’, vanwaar ook bedriegen en gedrocht. Anders wellicht verwant aan dwaas en dan misschien van uiteindelijk van een wortel die zoveel als ‘geest hebben, ademhalen’ betekent.
Terug naar het overzicht van wichtnamen.