goom, gome (m.; gomen) ‘man, mens’
Overgeleverde vormen
Oudsaksisch gumo, Oudhoogduits gomo, Oudengels guma, Oudnoords gumi (Zweeds gumme ‘oude man’), Gotisch guma
Oudgermaanse vorm
*gumō ‘man’
Duiding/etymologie
Hoort net als Latijn homō ‘man’ bij de Proto-Indo-Europese wortel *dhǵhem- ‘aarde’. Hierbij ook Latijn humus ‘grond, aarde’ en Grieks khthṓn ‘aarde, grond, land’. Een goom is dus eigenlijk een ‘aardling’, een ‘van de aarde geschapene’. Vergelijk Hebreeuws adam, dat op een zelfde wijze is gevormd. Het woord is overigens nog in verbasterde vorm te vinden in de samenstelling bruidegom. Goom is een evenwoord van mens.
Terug naar het overzicht van wichtnamen.
Geachte meneer van Renswoude, beste Olivier
Hoe zou *dhǵhem- in het Nederlands luiden?
Hoogachtend,
Maddie J. Suykerbuyck
Moeilijk te zeggen, aangezien de oorspronkelijke verbuiging vanwege klemtoonverspringing zeer ongelijk was en in de dochtertalen op verschillende wijzen gelijk werd getrokken. Oorspronkelijk was het iets als: nominatief *dʰéǵʰ-ōm, genitief *dʰǵʰ-m-és, locatief *dʰǵʰ-ém-(i) enzovoort. Zie hoe de wortel zonder klemtoon ook geen klinker had.
De gelijktrekking kon vervolgens leiden tot een nieuwe stam *dʰǵʰem-, *dʰǵʰom- (Grieks khthṓn ‘aarde, grond, land’), en die kon weer gemakkelijk verder vereenvoudigd raken tot *ǵʰem-, *ǵʰom- (Litouws žẽmė ‘aarde, grond, land’, Latijn humus ‘aarde, grond’).
Aangezien het Germaans dichter bij het Balto-Slavisch en het Latijn dan bij het Grieks staat, kunnen we beter voorbeeld nemen aan de stam zoals die in die talen bestond. Uitgaande van vrouwelijke verbuiging—zoals in de meeste dochtertalen het geval was—hebben we vandaar te denken aan Oudgermaans *gemō of *gamō, en uiteindelijk Nederlands geme (> geem) of game (> gaam).
Die tweede vorm is te verkiezen, aangezien Oudgermaans *gamalaz ‘oud, vervallen’ (Nederlands gammel) mogelijk van dezelfde stam komt, als ware het ook de evenknie van Latijn humilis ‘nabij de grond, nederig’.
Hartelijke groet,
Olivier
Hartelijk dank meneer van Renswoude.
Hoogachtend,
Maddie J. Suykerbuyck