lee, leeuw (m.; leeën, leeuwen) ‘heuvel, grafheuvel; tombe’
Overgeleverde vormen
Oudsaksisch hlēo, Oudhoogduits hlēo, lēo, Oudengels hláw, hlǽw, Gotisch hlaiw; alle ‘heuvel, grafheuvel; tombe’
Oudgermaanse vorm
*hlaiwaz en nevenvormen
Duiding/etymologie
Verdere herkomst onwis. Het woord ligt besloten in plaatsnamen als Heiligerlee (Groningen), Westerlee (Groningen) en Leeuwen (Gelderland).
Terug naar het overzicht van wichtnamen.