man (m.; mannen) ‘mens; mannelijk mens’
Overgeleverde vormen
Oudnederlands man (Middelnederlands man ‘mens, man’), Oudsaksisch mann (Middelnederduits man), Oudhoogduits man (Duits Mann), Oudfries mon, man (Fries man), Oudengels mann, monn, manna, monna (Engels man), Oudnoords maðr, mannr (Zweeds man); alle ‘man, mens’; Gotisch manna ‘mens’
Oudgermaanse vorm
*mannz en nevenvormen
Duiding/etymologie
Gaat waarschijnlijk terug op de Proto-Indo-Europese wortel *men-, *mon-, *mn- ‘denken, herinneren’, vanwaar in elk geval ook o.a. manen ‘herinneren aan’, min ‘liefde’ en Engels mind. Oorspronkelijk was de man dan de ‘denker, herinneraar’ bij uitstek. Zie ook Man en de afleiding mens.
Terug naar het overzicht van wichtnamen.