reinen (o. mv.) ‘goddelijke machten, goden tezamen’
Overgeleverde vormen
Oudnederlands regin (in voornamen), Oudsaksisch regin (in regino-giskapu ‘de beschikkingen van de goddelijke machten, het noodlot’ en ook in voornamen), Oudfries regin (in voornamen), Oudhoogduits regin (in voornamen), Oudnoords regin, rǫgn mv. ‘goddelijke machten, goden tezamen’ (ook in ragnarök)
Oudgermaanse vorm
*ragenō
Duiding/etymologie
Meervoud van *rageną, overgeleverd als Gotisch ragin ‘beschikking, verordening, besluit, wet, mening’ en beantwoordend aan Oudindisch racana- ‘ordening, vorming, schepping’. Hiervan de afleiding *ragenōną, overgeleverd als Gotisch raginōn ‘beschikken, heersen’ en Oudengels regnian ‘schikken, ordenen’.
Terug naar het overzicht van wichtnamen.