werg, warg (m.; wergen, wargen) ‘vogelvrije, vredeloze, wolf’
Overgeleverde vormen
Oudnederlands warg ‘misdadiger, vogelvrije’(Middelnederlands werch ‘wild dier’), Oudsaksisch warg ‘misdadiger’, Oudhoogduits warg ‘boosdoener’, Oudengels wearg ‘misdadiger, schurk’, Oudnoords vargr ‘wolf, vogelvrije’ (IJslands vargur, Zweeds varg, Deens varg, Noors varg), Gotisch launawargs ‘ondankbaar mens’
Oudgermaanse vorm
*wargaz
Duiding/etymologie
Van dezelfde wortel als wurgen en in oorsprong hetzelfde woord als Litouws vargas ‘behoefte’, Lets vargs ‘armzalig’, Oudpruissisch wargs ‘verdorven’, Proto-Slavisch *vorgъ‘vijand’.
Terug naar het overzicht van wichtnamen.