Sommige leenwoorden zijn te verheemduiden, oftewel te duiden alsof ze van inheemse herkomst zijn door aan te knopen bij andere, daadwerkelijk inheemse woorden, ook wanneer die slechts nog in zustertalen bewaard zijn. Het vergt hier en daar nog een lichte wijziging in uitspraak en spelling, maar daarna passen ze geheel in onze taal. Voor alle andere leenwoorden verkiezen wij vervangingen.
beest o. 1 dier • ~ bijster ‘wild’
bit v. 1 kleinste eenheid van inlichtingen • ~ beet, beetje
boksen ww. 1 vuistvechten • Westvlaams boksen ‘stoten; botsen’
byte → bijt v. 1 eenheid van inlichtingen • ~ beet, beetje
cola → kola v. 1 wisse donkerbruine frisdrank • met kool om de kleur en koolzuur en a ‘(stromend) water’, vgl. Breda, Gouda, ooit stroomnamen
cracker → krekker 1 dun, bros baksel • ~ kraken, vgl. krakeling
dichten ww. 1 woorden schikken • ~ deugen ‘geschikt zijn’, deugd
dichter m. zie dichten
draak m. 1 grote schrikwekkende slangachtige • ~ Oudengels dracu ‘aandoening’, dreccan ‘kwellen’
film → velm m. 1 zeer dun laagje 2 stof voor beeldopname 3 spel van beeldopnames • Middelnederlands velm ‘vlies’
flat → vlet m. 1 gebouw met gestapelde wooneenheden 2 gestapelde wooneenheid • Middelnederlands vlet ‘vloer; woning’, Oudengels flet ‘hetz.’
gas o. 1 stof in luchtvormige toestand • ~ gist
gedicht o. zie dichten
gram o. 1 eenheid van gewicht • ~ Gronings grom ‘bezinksel’, Drents grummegien ‘stofje; klein beetje’
groep v. 1 verzameling • ~ grabbelen
kanker m. 1 ziekte van kwaadaardige gezwellen • gewestelijk Duits Kanker ‘spin’, Noors kongro ‘spin’
kans v. 1 mogelijkheid, waarschijnlijkheid 2 gelegenheid • ~ (het) kan, kunnen
knäckebröd → knekkebrood o. 1 bros Zweeds brood • ~ knakken
kokosnoot → kokelnoot v. 1 wisse bolster met vezelige witte binnenzijde • naar kokelen, oude nevenvorm van kukelen ‘vallen’
les v. 1 onderwijzing • ~ lezen of leren
mail → meel v. 1 zending berichten • ~ (brieven)maal ‘brievenzak, zending brieven’, vgl. Engels mail ‘post’, ouder ‘(brieven)zak’
massa → mas v. 1 hoeveelheid stof 2 groot aantal • ~ meten
materie → mater m. 1 stof, grondstof 2 onderwerp • ~ maat, meten
metaal → mettel o. 1 wisse delfstof • ~ Gotisch maitan ‘houwen’, Duits Meißel ‘beitel’, i.v.m. mijnbouw
meter m. 1 lengtemaat • ~ meten
monster o. 1 gruwel • ~ munten ‘uitspringen’, IJslands mæna ‘torenen’
oase → ouwwaze, waze v. 1 vruchtbare plek in de woestijn • Middelnederlands ouwe ‘aan water gelegen land’, Middelnederlands wase ‘begroeide aarde’
orde v. 1 schikking 2 geregelde toestand 3 groep • ~ arend ‘iets wat in iets anders sluit’, Middelhoogduits urte, ürte ‘gelag, gezelschap’, ouder wel ‘orde’
pas m. 1 stap • ~ Oostfries pasen ‘treden, waden’, Gronings poazen ‘met grote stappen lopen; vast trappen’, pouzeg ‘drassig’
passen ww. zie pas
plaat → vlaat v. zie plat
plat → vlat bn. 1 alleen lengte en breedte hebbend • Oudsaksisch flat, Engels flat
pletten → vletten ww. zie plat
regel m. 1 lijn 2 gewoonte 3 voorschrift • ~ Oudengels regnian ‘ordenen’, Gotisch ragin ‘verordening’
regelen ww. zie regel
ritme → riddem m. 1 afwisselende regelmaat • ~ rijden, rit, dan wel ~ Middelnederduits ride ‘beek’
rol v. 1 zuilvormig, wentelbaar voorwerp 2 lijst 3 invulling door een speler • ~ rad ‘wiel’ of Zaans rel ‘houten schijfwieltje’
rollen ww. zie rol
rubber o. 1 wisse rekbare stof • ~ Middelnederduits rubben ‘wrijven’
schaak o. zie schaken
schaken ww. 1 een wis bordspel spelen • Nederlands schaken ‘(een vrouw) ontvoeren’, ouder ‘roven’
schnitzel → snitsel o. 1 dun lapje vlees • Duits schnitzen ‘fijn snijden’, ~ snijden
schrift o./m. zie schrijven
schrijven ww. 1 op vel neerzetten • ~ schribbelen ‘krabbelen’
scooter → schoeter m. 1 wis voertuig op twee wielen • ~ schetteren, schateren, vgl. brommer
shop → schop m. 1 winkel • Middelnederlands schoppe ‘tentje, kraampje, open schuurtje’
shuttle → schuttel m. 1 pluimballetje 2 vervoermiddel • naar Middelnederlands schut ‘al wat geschoten wordt’
sikkel v. 1 haakvormig snijmes • ~ zeis, zaag
sport v. 1 lichamelijke oefening en spel • Oudhoogduits spurt ‘renbaan’, Gotisch spaurds ‘renbaan’
staat m. 1 toestand 2 algemeen belang 3 gezagslichaam 4 grondgebied • ~ staan
stijl m. 1 wijze van uitdrukken • ~ stijl ‘staander’ i.v.m. gewoonte waarop gesteund wordt
stof v. 1 dat waarvan iets vervaardigd is of kan worden 2 weefsel 3 onderwerp • ~ stof ‘kleine deeltjes’
straat v. 1 verharde weg • ~ straam, strand i.v.m. de vlakheid
taak v. 1 opgenomen of opgelegd werk • ~ Middelnederlands taken ‘nemen, pakken’, takel
tafel v. 1 blad op stelen • ~ Middelnederlands toeven ‘onthalen, van het nodige eten en drinken voorzien’, vgl. groeve naast graf
thee → tede m., tee 1 bladeren van een wisse heester 2 hieruit bereide drank • ~ teder ‘zacht, mild’
truck → truk m. trukken 1 vrachtwagen • ~ trekken, nevenvormen trokken, trukken
urn v. 1 aarden kan voor as • ~ Middelnederduits ösele ‘gloeiende as’
vorm v. 1 gedaante • ~ Middelnederlands varwe ‘kleur’
vormen ww. zie vorm
wijn m. 1 wis druifgewas 2 drank van gegiste druiven • ~ Gronings ween, wene ‘wilg, wilgentak’
zijde v. 1 spinsel van wisse rupsen • ~ zeel ‘touw’