Bijwolf — 14

925 Rutger reedde—ging ter roemhalle,
stond op stapel,1 bezag het steile dak
met goud begeven en Grendels hand:
“Voor deze aanblik zij de Alheerser
dadelijk dank. Veel deernis leed ik
930 van Grendels gram. Immer mag God verrichten
wonder na wonder, de Weidse Hoeder.
Het was onlangs dat ik niet van enig leed
of wee verwachtte in dit wijde leven
gered te worden, toen rood geverfd
935 het beste van huizen verbloedigd stond,
een wijdreikend wee voor de wijzen tezamen
die er niet op rekenden dat ze te ruimer tijd
het landwerk van lieden tegen leeddoeners weerden,
duivels en droezen. Een degen wrocht nu
940 door macht van de Heer een heldendaad
die we allen niet eerder in wijsheid
verzinnen konden. Wat, dat zeggen mag
zulk een juffrouw als die van die jongen beviel
in het mensengeslacht, mocht ze leven nog,
945 dat de goede Metend haar gunstig ware
bij haar barenswerk. Nu, Bijwolf, wil ik dij,
beste van kerels, als een kind van mij
in dit leven liefhebben. Houd nu lang en goed
deze nieuwe sibbe. Het zal dij nergens schorten
950 aan wereldse wensen waar ik bewind over heb.
Heel vaak mat ik om minder een loon toe,
een schattenhulde voor een schameler man,
armer in zeges. Du heefst eigenhandig
als degen volbracht dat dijn dadenroem
955 voor eeuwig leeft. Moge de Alheerser
dij met goed begelden zo Hij al gegeven heeft!”
 Bijwolf reedde, bloed van Egde:
“We voerden dat gevecht met volle gunst,
dat ijverwerk tegen het onbekende,
960 waagden woedend. Ik wenste te meer
dat du hem zelf nog bezien konst,
de valmoede vijand in volle tooi!
Ik dacht hem behendig met harde klemmen
aan zijn sterfbed vast en stil te binden,
965 dat hij door mijn vermogen hier zou
liggen in levensstrijd, als niet zijn lijf ontkwame.
Ik mocht hem niet tegen Metends wil
de vlucht hinderen, hield hem niet vast genoeg,
de moordmoedige. Te machtig was
970 die vijand te voet, doch zijn vinnige hand
liet hij liggen voor lijfsbehoud,
zijn arm en schouder. Geen enkele hulp
mocht die klaaglijke kerel kopen daarmee.
Niet te langer leeft die leedbrenger,
975 door zonden bezwaard, want zeer heeft hem
in nijdgreep nu nauw bevangen,
bitter gebonden. Daar verbeiden zal hij,
door misdaad geverfd, de machtige doem,
hoe de schone Metend hem beschikken wil.”
980  Toen was Eglefs zoon2 de zwijgzamere
in krasse woorden over krijgswerken,
nadat edelingen door eenmans kracht
aan het hoge dak de hand schouwden,
de vingers des vijands. Op vooreind was
985 elke strijdnagel meest aan staal gelijk,
de handsporen van de heidenkrijger,
zijn ijzige angels. Iedereen zei
dat niets van het harde hem havenen wilde,
geen eergoed ijzer, dat het van die aanvaller
990 de bloedige buithand verbreken wilde.

vorigeoverzichtvolgende

1. Oudengels stapol, wel ter aanduiding van een verhoogde buitenvloer of voetstuk.
2. Onferd, de spreker van de koning.