Bijwolf — 20

Rutger reedde, raad der Schildingen:
“Vraag du van wens niet. Wee is hernieuwd
voor Denenlieden. Dood is Asser,
de oudere broeder van Ermenlef,1
1325 mijn rechterhand en mijn raadgever,
een schoudergezel toen we scherp in oorlog
het hoofd behoedden, toen heervolk schokte
en evers stootten.2 Zo zal een edelman zijn,
een oudgediende, zoals Asser was!
1330 In Hert werd hem bij hand de dood
een woelige bloedgeest. Ik weet niet waarheen
die toornige daarna toog, vertrotst met lijk,
met warm maal verwaten. Ze wreekte de vete
waarin du gisternacht Grendel verdeedst
1335 op heftige wijze met harde klemmen,
omdat hij te lang mijn lieden hier
minderde en moordde. In manstrijd viel hij,
het aardleven schuldig, en een ander kwam,
een machtige misdoenster wilde maag wreken
1340 en heeft verre de vete vergolden,
zo het menige degen hier dunken mag
die voor zijn schatgever schreit te moede,
streng hartekwaad. Nu ligt stil de hand
die u in wat dan ook ter wille was.
1345  “Landbewoners, lieden van mij,
hoorde ik het zeggen in zaalberaad;
ze zagen bij tijden twee van zulke
grote markstappers de moeren houden,
die eldergeesten. Een van hen was,
1350 zowijd ze gewis ontwaren konden,
in aanschijn een vrouw. De ander trad schraal
als man gebeeld op het ballingspad,
hoewel hij mannen allen de meerdere was.
Grendel noemden de grondbewoners
1355 hem in vroegere dagen. Geen vader kenden ze,
of er eerder dan hem enige was verwekt
van verholen geesten. Een heimelijk land,
ze bewaren wolfheuvels, windige nessen,
gevaarlijke veenwegen, waar de vlugge bergstroom
1360 onder nevels van nessen zich neder begeeft,
een vloed onder aarde. Niet ver van hier
in mijlen gemeten is dat meer gelegen,
waarover bomen ruw met rijp hangen,
het woud wortelvast het water overschaduwt.
1365 Daar kan men bij nacht een nijdwonder zien,
een vuur te vloede.3 Zo vroed leeft er geen
onder mensentelgen dat die een meerbodem weet.
Hoewel de heidestapper door honden belaagd,
het hert met hoornen sterk, het houtland zoeke
1370 in verre vlucht, geeft hij veeleer de geest,
op de oever zijn leven, eer hij het in zou gaan
om hals te hoeden. Dat is geen heuglijk oord!
Vandaar verheft zich een hevige deining,
donker tegen wolken, wanneer de wind zich roert
1375 in lede wederen, totdat lucht verduistert,
hemelen huilen. Komt hulp nu weer
op dij alleen aan. Het land kenst du niet,
het vreselijke oord waar du vinden kanst
die zondige man.4 Zoek als du durve!
1380 Ik zal dij die vete ten volste belonen
met oude schatten, zo ik eerder deed
met gewonden goud, als du er wegkomst.”

vorigeoverzichtvolgende

1. Ermenlef, over wie verder niets bekend is, wordt mogelijk enkel om het stafrijm genoemd.
2. Een ever is in dit verband vermoedelijk de opstelling van gelederen als een zwijnsnuit.
3. Brandend water kenmerkt oude, wijdverbreide voorstellingen van de hel.
4. Hier en verderop wordt Grendels moeder als mannelijk voorgesteld, mogelijk vanwege haar krijgerschap.