| Bijwolf reedde, bloed van Egde: | |
| “Wat een zeebuit voor dij, zoon van Halfdeen, | |
| brachten we vrolijk, vorst der Schildingen, | |
| als teken van roem waar du op toekijkst hier. | |
| 1655 | Niet zacht kon ik het gezond doorstaan, |
| geworstel onder water, en waagde het | |
| met de meeste moeite. Onmiddellijk was | |
| de zege vergeven als niet God me schutte. | |
| Ik kon met Ronting in die ruwe strijd | |
| 1660 | weinig bewerken, schoon het wapen deuge. |
| Maar mij gunde de goede Heerser | |
| dat ik te wande zag, in weelde hangen, | |
| een overgroot oudzwaard—de ijl geleidde | |
| een vriendeloze—dat ik het tot vechten trok. | |
| 1665 | Ik verstoorde in strijd, toen me de stond geviel, |
| de hoeders des huizes. Dat heerzwaard verging | |
| baarsmukt1 in brand toen het bloed erop sprong, | |
| het heetste houwrood. De hilt nam ik weg | |
| van mijn vijanden, hun valsheden wrekend, | |
| 1670 | doodslag van Denen, zo het deugdzaam was. |
| Ik heet dij dan dit, dat du in Hert nu kanst | |
| slapen zonder zorgen met dijn zaalschare | |
| en elk der degens hier van dijn lieden, | |
| de jeugd en deugd, dat du hen te duchten niet hoefst, | |
| 1675 | heer der Schildingen, aan die helse zijde, |
| lijfkwaad voor edelen, zo du eerder deedst.” | |
| Toen werd de gulden hilt tot grijze krijger, | |
| de hoge heerleider, ter hand gegeven, | |
| oud entenwerk.2 Het kwam in eigendom | |
| 1680 | na de val van duivels tot de Denenheer, |
| wondersmedenwerk. En toen hij deze wereld begaf, | |
| gramdragend man, Gods tegenstrever | |
| aan moord schuldig, en zijn moeder ook, | |
| wendde het tot bewind van een wereldkoning, | |
| 1685 | de beste van alle tussen de beide zeeën |
| die in Schadenouw3 schatten verdeelden. | |
| Rutger reedde, de roemhilt schouwend, | |
| het oude erfdeel. Daarin was oorsprong gekerfd | |
| van vroegere twist, waarna de vloed verdeed, | |
| 1690 | de gietende zee, het gigantengeslacht; |
| ze voeren vreselijk. Dat waren vreemde lieden | |
| voor de eeuwige Heer. Hun het eindeloon | |
| gaf de Heerser door verheffing van water. | |
| Zo was op beslag van smetteloos goud | |
| 1695 | door ruinstaven4 rechtelijk gemerkt, |
| gezet en gezegd, voor wie dat zwaard ware | |
| gewrocht in eertijden, die ijzerenkeur, | |
| wormsmukt5 windelhilt. De wijze sprak toen, | |
| zoon van Halfdeen, en zwegen allen: | |
| 1700 | “Dat zeggen kan hij die zekerheid en recht |
| voor zijn volk vervult, van verre alles heugt, | |
| een oude erfhoeder, dat deze edelman ware | |
| geboren de betere! Dijn bloei is geheven | |
| over wijde wegen, mijn waarde Bijwolf, | |
| 1705 | over elk der volken. Du houdst alles met geduld, |
| vermogen met wijsheid. Ik zal dij van mij betonen | |
| onze bestemde vriendschap. Tot steun zalst du | |
| dijn geliefde lieden langtijds worden, | |
| helden tot hulp. Zo was Hermoed niet, | |
| 1710 | de telg van Egwele, voor de Eer-Schildingen.6 |
| Hij wies hun niet ter wille maar verwoesting toen | |
| en tot doodskwaden voor Denenlieden. | |
| Brak bolgenmoedig bordgenoten, | |
| schoudergezellen, tot hij verscheidde alleen, | |
| 1715 | een vermaard koning van mensdromen weg. |
| Hoewel machtige God hem met vermogensvreugde, | |
| met kracht ophoogde, boven alle mensen | |
| nog verder verhief: hem ter harte groeide | |
| het borsthoord7 bloedwreed. Gaf boude Denen | |
| 1720 | nooit ringen tot roem, was berooid van blijdschap, |
| dat hij van zijn worsteling het wee verduurde, | |
| een lang liedenkwaad. Leer du hiervan, | |
| begrijp gulheid! Voor dijn goed vertel ik het, | |
| wijs in winters. Het is een wonder te zeggen | |
| 1725 | hoe machtige God het mensengeslacht |
| door wijd verstand wijsheid bedeelt, | |
| oord en edelheid. Alles beheerst Hij. | |
| Bij wijlen laat Hij in believen verdwalen | |
| het hartsverstand in hem van hoog geslacht, | |
| 1730 | geeft hem in erve zijn aards genoegen |
| te behouden hier, een hoedeburg van mannen, | |
| doet hem bewind hebben over werelddelen, | |
| aanzienlijke rijken, dat hij van zelve niet, | |
| door onverstand, het einde kan bedenken. | |
| 1735 | Hij woont in weelde, weinig hindert hem, |
| kwaal noch ouderdom; noch kwade zorg | |
| nevelt hem de geest, noch nijd verschijnt, | |
| ergens ijzerhaat, maar al de wereld | |
| wendt hem ter wille—hij kent het weelijke niet. |
1. Oudengels brogdenmǽl, letterlijk ‘met gebreide tekening’, hier vrij vertaald om de gelijkenis met baren (golven). Vergelijk de beschrijving in regels 1459 en 1489.
2. Een ent was een wisse reus. De oude Engelsen zagen menig gewrocht van weleer, ook stenen bouwwerken, als eald enta ġeweorc ‘oud werk van enten’. Het woord zij een evenknie van o.a. Beiers enzerich ‘reusachtig’ en Enz- in Enzmann, Enzkerl, Enzio ‘reusachtige vent’. Op een dieper verband met steen wijst de mogelijke verwantschap met Zwitsers Enz ‘ruwe ertsklomp’ en Enzi/Änzi ‘grensbergtop’ en buiten het Germaans nog Middeliers ond ‘steen, rots’. J.R.R. Tolkien hergebruikte het voor de grote boomwezens van zijn verhalenwereld.
3. Oudengels Sċedeníġ, evenknie van Oudnoords Skáney en Zweeds Skåne, voor het uiterste zuiden van Zweden, destijds Deens land van oudsher. Zie ook regel 19 en de uitleiding.
4. Oudengels rúnstafas, evenknie van Oudnoords rúnastafir en Oudhoogduits rûnstaba (mv.). Ons beter bekend onder de ontleende benaming runen, dit waren de inheemse, Germaanse schrifttekens van voor de invoering van boekstaven, het alfabet. Vergelijk helrúnan (regel 164), beadurúne (regel 501) en átertánum (regel 1459).
5. Germaanse tooi behelsde vaak gulden vlechtwerk dat lijkt op wormen (slangen, draken).
6. Koning Hermoed is reeds in regel 901 geheugd als tegenbeeld van de held Zegemond.
7. De vergaring van zijn gevoelens.
2. Een ent was een wisse reus. De oude Engelsen zagen menig gewrocht van weleer, ook stenen bouwwerken, als eald enta ġeweorc ‘oud werk van enten’. Het woord zij een evenknie van o.a. Beiers enzerich ‘reusachtig’ en Enz- in Enzmann, Enzkerl, Enzio ‘reusachtige vent’. Op een dieper verband met steen wijst de mogelijke verwantschap met Zwitsers Enz ‘ruwe ertsklomp’ en Enzi/Änzi ‘grensbergtop’ en buiten het Germaans nog Middeliers ond ‘steen, rots’. J.R.R. Tolkien hergebruikte het voor de grote boomwezens van zijn verhalenwereld.
3. Oudengels Sċedeníġ, evenknie van Oudnoords Skáney en Zweeds Skåne, voor het uiterste zuiden van Zweden, destijds Deens land van oudsher. Zie ook regel 19 en de uitleiding.
4. Oudengels rúnstafas, evenknie van Oudnoords rúnastafir en Oudhoogduits rûnstaba (mv.). Ons beter bekend onder de ontleende benaming runen, dit waren de inheemse, Germaanse schrifttekens van voor de invoering van boekstaven, het alfabet. Vergelijk helrúnan (regel 164), beadurúne (regel 501) en átertánum (regel 1459).
5. Germaanse tooi behelsde vaak gulden vlechtwerk dat lijkt op wormen (slangen, draken).
6. Koning Hermoed is reeds in regel 901 geheugd als tegenbeeld van de held Zegemond.
7. De vergaring van zijn gevoelens.