| “Zo leefde die vorst naar de volkszeden. | |
| 2145 | Geenszins verloren had ik die beloningen, |
| dat goed voor mijn durf, want gaf me duurheden, | |
| de zoon van Halfdeen, die ik zelf kiezen zou | |
| en dij, boude koning, hier brengen wil, | |
| met genegenheid tonen. Nog hangt van dij | |
| 2150 | al mijn welvaart af. Ik heb weinigen |
| naast dij, Heugelek, aan hechte magen.” | |
| Liet toen indragen het everhoofdsvaandel, | |
| de heerhoge helm, de helgrijze brunne, | |
| het rijke roemzwaard, voerde rede erna: | |
| 2155 | “Deze kunstige rusting gaf Rutger me, |
| de wijze heerser. Met woorden bad hij | |
| dat ik dij eerst vertelde over dit ene geschenk, | |
| zei me dat het behoorde aan Herger1 koning, | |
| een lange wijl aan die leider der Schildingen. | |
| 2160 | Wilde het niet overdragen aan zijn eigen zoon, |
| de nijvere Herward, al ware die hou en trouw, | |
| dit borstgewaad. Gebruik alles wel!” | |
| Ik hoorde dat daar behendige rossen, | |
| gevieren, gelijken, volgden na die tooi, | |
| 2165 | appelgrauwe. Hij eerde hem met giften |
| van dravers en duurheden. Zo doen zal een maag, | |
| geheel niet argnetten voor anderen knopen, | |
| met verdoken list de dood beramen | |
| van handgezellen. Aan Heugelek, | |
| 2170 | in nijdwerk hard, was zijn neef zeer trouw, |
| en elk was het heil van de ander indachtig.2 | |
| Ik hoorde dat hij Hugd de halsring schonk, | |
| de welige wonderschat die Waalde hem gaf, | |
| aan de dochter des konings, en drie rossen toe, | |
| 2175 | zwierig en zadelbrecht. En zo was haar |
| met beeldige band de borst verwaardigd. | |
| Zo toonde hij moed, de telg van Egde, | |
| een man groot om strijd, om goede daden, | |
| handelend naar roem. Geheel niet sloeg hij | |
| 2180 | dronken haardgenoten, zijn hart was niet ruig, |
| maar de meeste kracht van het mensengeslacht, | |
| de grootse giften die God hem schonk, | |
| hield die heerstrijder. Gehoond was hij lang, | |
| zo de Gotenzonen hem niet goed achtten, | |
| 2185 | de heer der Wederen hem met weinig giften |
| op de medebank vermeerderen wilde. | |
| Ze waren overtuigd dat hij traag ware, | |
| een weke edeling. Een wending kwam | |
| die uitgelezen man, van al die smarten.3 | |
| 2190 | De krijgsboude koning, kempershoeder, |
| liet toen inbrengen het erfstuk van Reidel, | |
| begeven met goud. Bij de Goten was toen | |
| geen schat schoner in verschijning van zwaard. | |
| Hij schikte dat op schoot van Bijwolf, | |
| 2195 | en gaf hem bezit van zevenduizend,4 |
| gebouw en gebodstoel. Hun beide was | |
| onder hun lieden land aangeboren, | |
| oord en erfrecht, de ander daniger, | |
| een machtig rijk, daar hij de meerdere was. | |
| 2200 | Het geviel nadien in verdere dagen |
| bij heergekletter, nadat Heugelek lag | |
| en scherpe klingen onder schildhagen | |
| zijn Harderaad de hals kostten, | |
| toen harde krijgers—Hade-Schilvingen5— | |
| 2205 | hem bezochten in zijn zegevolk, |
| in nijd neersloegen de neef van Herrik,6 | |
| dat daarna voor Bijwolf het brede rijk | |
| ter hande wendde. Hij hield het wel, | |
| vijftig winters, was toen een vroed koning, | |
| 2210 | een oude erfhoeder, tot er een daar begon, |
| een draak kwam te heersen in donkere nachten, | |
| hij die in hoog hof een hoord bewaakte, | |
| een sterke steenberg.7 Een steeg liep onder, | |
| was men onbekend. Daar inwaarts ging | |
| 2215 | ik-weet-niet-wie, hij die wonderend drong |
| tot het heidense hoord. Zijn hand ving gauw | |
| een schitterende schat. Dat verschuilde hij8 niet, | |
| hoewel hij toen slapend door de sluwe dief | |
| daar bedrogen was; dat ontdekte het volk, | |
| 2220 | de geburen nabij: dat hij verbolgen was. |
1. Rutgers oudere broeder, de vader van Herward.
2. Hier wordt voor het eerst in dit werk uitgesproken dat Bijwolf Heugeleks neef is.
3. De voorstelling van de jonge lummel die later zijn waarde bewijst was geliefd in de Germaanse wereld, zoals in de Noorse verhalen over Askeladden of het 14e-eeuwse Nederrijnse Karlmeinet over de jeugd van Karel de Grote.
4. Zevenduizend hoeves aan land onder zijn bewind.
5. Wie van de Schilvingen bij hand Harderaads doder was zal dadelijk blijken.
6. Herrik was kennelijk de broeder van Hugd.
7. Oudengels stánbeorh, hier een met stenen opgeworpen (graf)heuvel. Vergelijk Drents stienbarg ‘hunebed’. Hunebedden zijn duizenden jaren oude grafkamers van grote stenen die ooit met een heuvel bedekt waren. Vergelijkbaars bestond in de landen der Denen en Goten.
8. De draak.
2. Hier wordt voor het eerst in dit werk uitgesproken dat Bijwolf Heugeleks neef is.
3. De voorstelling van de jonge lummel die later zijn waarde bewijst was geliefd in de Germaanse wereld, zoals in de Noorse verhalen over Askeladden of het 14e-eeuwse Nederrijnse Karlmeinet over de jeugd van Karel de Grote.
4. Zevenduizend hoeves aan land onder zijn bewind.
5. Wie van de Schilvingen bij hand Harderaads doder was zal dadelijk blijken.
6. Herrik was kennelijk de broeder van Hugd.
7. Oudengels stánbeorh, hier een met stenen opgeworpen (graf)heuvel. Vergelijk Drents stienbarg ‘hunebed’. Hunebedden zijn duizenden jaren oude grafkamers van grote stenen die ooit met een heuvel bedekt waren. Vergelijkbaars bestond in de landen der Denen en Goten.
8. De draak.