Bijwolf — 32

Geheel niet willig brak hij het wormhoord in,
niet uit zichzelf, hij die hem zeerlijk schaadde,
want in deerlijke nood was die dienaar van wie ook
der heldenzonen de haatzwaaien ontvlucht,
2225 omziend naar onderdak, en er ingeslopen,
door zonde getergd. Gezwind was het helder
dat daar voor die gast een gruwelschrik stond.
Doch die verworpene waagde zijn leven,
[                  ]1
2230 had vrees ter harte, toen hem het gevaar bekwam,
en vatte een vaatschat. Er was veel van zulks
in dat aardvertrek, van oudtijdse weelde,
zo ik-weet-niet-wie het in gewezen dagen,
een merkelijk erfgoed van een edel geslacht,
2235 daar weloverwogen had weggeborgen,
dierbare duurheden. De dood ontnam hen
eertijds allemaal, en de enige toen nog
van die liedenschare, hij die het langst er verkeerde,
om verwanten wee hield, verwachtte hetzelfde,
2240 dat hij maar luttele tijd van dat lang bewaarde
zijn gebruik kon hebben. Een berg was gereed,
bevond zich te velde, het vloedwater nabij,
nieuw ter nesse met nauwkunsten vast.
Daarbinnen bracht hij van bouden de schatten,
2245 de hoeder van ringen een hoordwaardig deel
van opgetooid goud, en zei enkele woorden:
“Houd du nu, aarde, nu helden niet kunnen,
dit eigendom van edelen! Wat, ooit eens kregen
de goeden het van dij. De grimme speerdood,
2250 dat erge levenskwaad, benam ieder man
van mijn lieden die dit leven opgaf
en zaalvreugde zag. Voor zwaard heb ik
geen die het draagt, noch voor gulden schaal,
het dierbare drinkgoed. De deugd ging elders.2
2255 De harde helm zal, verheven met goud,
zijn schutten verliezen; de schoonders slapen,
zij die grijmen van strijders glanzend maakten.
En ook het heergewaad dat haatstrijd verdroeg,
boven brekende schilden de beten van ijzer:
2260 het vermolmt met de man. Het gemaasde hemd
zal niet wijd reizen met de wapenleider,
ter zijde van helden. Geen harpwonne klinkt,
de gang van het galmhout, noch goede havik
zwiert door de zaal, noch het gezwinde ros
2265 stampt ter stede. Een strenge dood heeft
vele der levenden hier voortgezonden.”
 Zo sprak hij deerlijk van zijn droefenis,
alleen na allen. In onvreugde zat hij,
dagen en nachten, totdat het doodsgetij
2270 hem ter harte raakte. De hoordwonne vond
de oude ochtendschader openlijk liggen,
hij die blaakbrandend de bergen bezoekt,
een naakte nijddraak in nachtenvlucht,
door vuur bevangen; de veldbewoners
2275 duchten hem zeerlijk. Bezoeken zal hij
het hoord ter aarde, waar hij heidens goud
wintervroed bewaakt; hij wint er niets mee.
 Zo hield die verderver driehonderd jaar
in hullende aarde een hoordzaal vast,
2280 uiterst krachtig, tot die ene hem vertoornde,
een man zijn gemoed, naar een mannenleider
die vaatschat bracht, om vrijwaring bad
bij de heer ter halle. Toen was het hoord verkend,
glansweelde ontgrepen en gunst verleend
2285 aan de schamele man. Zijn schutheer bezag
dat edelwerk der ouden te eersten male.
Toen ontwaakte de worm, was weerwil hernieuwd;
hij stormde langs steen, vond met strenger hart
het voetspoor des vijands. Die was voortgestapt
2290 met verdoken kunst, het drakenhoofd na.
Zo kan een onveeg man het makkelijk lijden,
nood en ballingschap, hij die genegenheid
van de Heerser houdt. De hoordwacht zocht
gretig de grond langs, wilde de gast vinden
2295 die hem in zijn sluimer die smart berokkende.
Heet en hardmoedig ging hij de heuvel rond,
vaak algeheel om; er was geen enkel man
in dat woeste land, schoon hij geweld begeerde,
bloedige werken; hij ging de berg soms weer in,
2300 zocht de schone schaal. Schielijk vond hij
dat een gast van ergens zijn goud had beroerd,
de hoge schatten. De hoordwacht beidde
met eindeloos zeer, totdat avond kwam.
Was toen verbolgen die bergbewaarder,
2305 wilde hij de lede dief met laaien vergelden
om dierbare drinkschaal. Toen was dag voorbij,
de worm in wilsvreugde. Tussen wanden kon hij
niet langer verbeiden, maar met blaken vloog hij,
met vuur vaardig. Was vreselijk de aanvang
2310 voor lieden te lande, zo het licht en gauw
voor hun ringgever een ruw einde werd.

vorigeoverzichtvolgende

1. Door de slechte staat van het handschrift dwingt de nood hier een regel weg te laten.
2. De oude krijgers zijn heengegaan.