| Heette toen ter hagen het heerwerk verluiden, | |
| voorbij de kliprand, waar de krijgersschare | |
| de morgen lang in moedsjammer zat, | |
| 2895 | de borddragenden, beide verwachtend: |
| de einddag zowel als de wederkeer | |
| van de geliefde man. Luttel verzweeg hij | |
| van de nieuwe tijding, hij die nes bereed, | |
| want naar waarheid liet hij weten tot allen:1 | |
| 2900 | “Nu is de wensengever der Wederenlieden, |
| de degenheer der Goten ten doodsbedde vast, | |
| verwijlt in weerust door des worms daden. | |
| Hem neven gelegen is zijn levensvijand, | |
| door meswonden ziek; met zwaard kon hij | |
| 2905 | tegen die aanvaller niet op enige wijze |
| een wond bewerken. Wiglef zit daar | |
| boven Bijwolf, bloed van Wijsten, | |
| een edele boven de ander, de onlevende, | |
| houdt er hoofdwacht met hevig gemoed | |
| 2910 | over lief en leed.2 Onze lieden dreigt nu |
| een tijd van oorlog, zodra onverholen | |
| voor Franken en Friezen de val des konings | |
| wijd zal blijken. Die wrok was geschapen, | |
| hard tegen Huigen, nadat Heugelek kwam | |
| 2915 | varen met vlootschare naar het Friezenland, |
| waar hem de Hetteren in heerstrijd belaagden, | |
| ijverig aanvielen met overmacht, | |
| dat de brunnekrijger er buigen moest, | |
| viel tussen voetvolk. Geen vriendgoud meer gaf | |
| 2920 | die oudere aan strijders. Ons was immer sinds |
| geen mildheid meer van de Merwing3 gegund. | |
| En zoen of trouw van het Zwedenvolk | |
| verwacht ik weinig, want het was wijd bekend | |
| dat Angende het aardleven snoeide | |
| 2925 | van Hadekun Reideling bij het Ravenwoud, |
| toen uit overmoed eerst bezochten | |
| de Gotenlieden die Gond-Schilvingen.4 | |
| Hem kon vlug de vroede vader van Ochter | |
| oud en ijselijk van antwoord dienen, | |
| 2930 | de barenleider breken, zijn bruid redden, |
| zijn oude eermeid5 van edelgoud beroofd, | |
| Andeles moeder, en Ochters tevens. | |
| En hij volgde toen die vetenijdigen, | |
| tot ze kommerlijk te ontkomen wisten | |
| 2935 | naar Ravenshout, hun ringvorst dood. |
| Hij omzat met zijd heer die zwaardenrest,6 | |
| de wondvermoeiden, vaak het wee verluidend | |
| van die arme schare, aldoor te nachte, | |
| zei dat hij te ochtend hen open zou snijden | |
| 2940 | met gretige randen, sommige aan galgbomen |
| als vertier voor vogels. Er kwam troost nadien | |
| voor de zeren tezamen bij zonnerijzen, | |
| nadat ze Heugeleks hoorn en tromp daar, | |
| de galm herkenden, toen de goede kwam | |
| 2945 | druisen te wege met degenenkeur. |
1. Hier spreekt een bode tot het volk.
2. Bijwolf en de draak.
3. Oudengels Merewíoing, evenknie van de halfverlatijnste vorm Meroving. D.w.z. de koning der Franken als telg van de vijfde-eeuwse vorst die Mērovechus/Mēroveus heette in eigentijdse Latijnse geschriften.
4. In regel 2472 en verder stelt de dichter juist dat de strijd door de Zweden begonnen was. Verder was de toevoeging hier Oudengels gúð ‘strijd’, evenknie van gond in namen als Hildegond.
5. Oudengels iómeowlan (4e nv.), letterlijk ‘meid van weleer’.
6. De overlevenden der Goten. Vergelijk regel 1084.
2. Bijwolf en de draak.
3. Oudengels Merewíoing, evenknie van de halfverlatijnste vorm Meroving. D.w.z. de koning der Franken als telg van de vijfde-eeuwse vorst die Mērovechus/Mēroveus heette in eigentijdse Latijnse geschriften.
4. In regel 2472 en verder stelt de dichter juist dat de strijd door de Zweden begonnen was. Verder was de toevoeging hier Oudengels gúð ‘strijd’, evenknie van gond in namen als Hildegond.
5. Oudengels iómeowlan (4e nv.), letterlijk ‘meid van weleer’.
6. De overlevenden der Goten. Vergelijk regel 1084.