Bijwolf — 7

Rutger reedde, raad der Schildingen:
“Met gunst te geest, mijn goede Bijwolf,
en om oude daden heefst du ons bezocht.
Dijn vader ontstak de strengste vete,
460 werd Hadelef tot handdoder
bij de Wulvingen.1 Toen kon het Wederenvolk
hem uit angst voor oorlog niet onderbrengen.
Vandaar bezocht hij de Zuid-Denen
over de ijzige deining, de Eer-Schildingen.
465 Toen was ik net vorst van het volk der Denen
en hield in mijn jeugd het grote rijk,
de hoordburg2 van helden. Toen was Herger dood,
mijn oudere maag reeds uitgevaren,
de knaap van Halfdeen. Hij was koener dan ik!
470 Daarna doofde ik dat geding met goed,
zond de Wulvingen over de waterrug
oude duurheden—eden zwoer hij me.
Het is een wee te zeggen tegen wie dan ook,
in mijn geestgemoed, wat Grendel me heeft
475 gehoond in Hert met zijn haatgedachten,
rampspoed berokkend. Geringer is de halmacht,
mijn wapenschare. Weurd verveegde hen
in Grendels gruwel. God kan makkelijk
die dolle schader van zijn daden scheiden.
480 Heel vaak bralden, brassend en dronken
boven aalkroezen,3 edele krijgers
dat ze Grendels strijd met grimme zwaarden
in dit biergebouw verbeiden wilden.
Dan was de mannenhal te morgenstond
485 weer rood geverfd, bij rijzen van zon
al deze banken met bloed besmeurd,
de zaal doortrokken, had ik getrouwen te minder,
dierbare strijders, wie de dood benam.
Zit nu te borde en ontbreidel gedachten,
490 zegeroem aan mannen zo dijn ziel verlangt.”
 Toen werd voor de gasten, Goten tezamen,
in het biergebouw een bank geruimd.
Daar voegden zich die vastberadenen,
driest in vermogens. Een degen hield ambt,
495 hij die in handen edele aalkroezen droeg,
schonk de schoondrank. De schop zong bij wijlen
helder in Hert voort. Daar was heldenvreugde,
geen klein gedrang van Denen en Wederen.

vorigeoverzichtvolgende

1. De Wulvingen waren een beroemd geslacht van Oost-Goten in wat nu Zweden is.
2. Een hoord is een vergaring van schatten, vaak verborgen.
3. Het oude woord aal ‘bier’, evenknie van Engels ale, leeft wellicht nog voort in aalbes.