jiel (o.; jiel) ‘(viering rond de) winterzonnewende, midwinterfeest’
Overgeleverde vormen
Oudengels geoh(h)ol, géol (ev. en mv.), Oudnoords jól (mv.; Zweeds jul, Deens jul, Noors jul)
Oudgermaanse vorm
*jehlą, *jeulą (meervoud *jeulō)
Duiding/etymologie
Verdere herkomst onwis. Verwantschap met wiel, zoals nog wel eens wordt geopperd, is uitgesloten. Het woord werd in meervoud gebruikt omdat de viering oorspronkelijk meerdere dagen duurde. Zie ook de afleiding juil.
Terug naar het overzicht van wichtnamen.