Een taalgeleerde kan zijn eigen spraak als het ware van buiten benaderen, haar aard bezien als een ding dat geen aanspraak op hem kan maken, en brede veranderingen van haar woordenschat en spelling voorstaan in het belang van handelsgemak of wetenschappelijke scherpte. Dat is één ding. Een grote dichter, die ‘zijn moedertaal liefheeft en erin gekoesterd is,’ kan er ook grote wijzigingen in aanbrengen, maar zijn veranderingen van de taal zijn gemaakt in de geest van de taal zelf: hij werkt van binnenuit. De taal die doorstaat heeft de veranderingen ook bezield.
C.S. Lewis