Wij kennen de verhalen van Friese koningen en helden uit de Middeleeuwen, zoals Finn Folcwalding, Rêdbád en Grutte Pier, maar wie kent dat van Ubbe?
Ergens in de achtste eeuw na Christus ontmoeten in Zweden twee reusachtige legers elkaar op een grote vlakte genaamd de Brávellir. Het ene wordt geleid door de Deense koning Haraldr Hilditönn (‘Strijdtand’), het andere door zijn Zweedse onderkoning Sigurðr Hringr (‘Ring’). Wat volgt is een van de meest legendarische slagen ooit beschreven in de Noordse letterkunde, met in de hoofdrol een Friese krijger van groot gestalte genaamd Ubbe, oftewel Ubbi in het Oudnoords.
De bronnen voor deze slag zijn niet Fries, maar de twaalfde eeuwse Gesta Danorum (‘Daden der Denen’) van de Deense geschiedschrijver Saxo Grammaticus en de dertiende eeuwse IJslandse Sögubrot af nokkrum fornkonungum (‘Fragment van een verhaal van enige oude koningen’).
De aanleiding is wanneer de gammele Haraldr –volgens de Sögubrot wel anderhalve eeuw oud– ontdekt dat sommige van zijn eigen edelen van zins zijn van hem af te komen door hem tijdens het baden te bedekken met een stuk hout, daar stenen op te stapelen en hem zo te smoren. Hij laat zich voortijdig uit het bad tillen en spreekt hen aan: “Ik weet dat jullie mij te oud vinden. Dat is ook zo, en ik mag de dood wel nabij zijn, maar zo een dood wil ik niet, in bad te sterven. Ik wil veel koninklijker sterven.”
Haraldr laat het gebeurde berichten aan zijn Zweedse onderkoning Sigurðr Hringr en ze spreken af dat ze een grootse slag zullen vechten. Haralds macht zal iets kleiner zijn zodat zijn dood verzekerd is. En net als Sigurðr laat hij zich vergezellen door vele kappar, wisse uitgelezen, vermaarde strijders (hieronder vertaald als krijgers), waaronder ene Ubbi de Fries. Hoe deze Ubbi bij hem is gekomen, daarover verschillen de bronnen. Volgens de Sögubrot maakt Ubbi deel uit van een schare geleid door de schildmaagd Vébjörg. Volgens Saxo teisterde Ubbi enige tijd de grenzen van Jutland, daarbij vele Denen dodend, tot Haraldr hem op een wat laffe, beschamende wijze gevangen wist te nemen en hem zijn eigen zuster als bruid gaf in ruil voor zijn trouw als krijger.
Zowel Saxo als de naamloze schrijver van de Sögubrot beschrijven vervolgens tot in bijzonderheid de slag, hoe Ubbi de Fries paniek zaait onder de Zweden door eigenhandig met groot geweld hun gelederen open te breken en menig man te vellen.
Uit de Sögubrot af nokkrum fornkonungum (eigen vertaling):
En toen heel dit heer gereed was voor de strijd, lieten beide zijden blazen op hoorns en brulden zij daarna krijgskreten. Toen kwamen de slagorden samen, en was de strijd zo fel en groot, zoals gezegd in alle oude verhalen, dat er in de Noorderlanden geen strijd is gevochten met zo een grote en goede keur mannen.
En toen enige tijd was verstreken in de strijd, ging een krijger voort in het heer van koning Haraldr die Ubbi de Fries heette, en viel de snuit van koning Hrings slagorde aan, en had het eerste gevecht met Rögnvaldr Ráðbarðr, en hun omgang was allerhardst, en ontzaglijke houwen konden daar in het heer worden gezien, toen deze onvervaarden botsten. Elk gaf de ander menig grote houw, doch zo een geweldig krijger was Ubbi, dat hij niet ophield en scheidde van hun tweegevecht tot Rögnvaldr voor hem viel. En daarop rende hij naar Tryggvi en bezeerde hem met een doodswond. En wanneer de zonen van Alrekr dat zien, hoe schrikbarend hij door het heer vaart, gaan zij hem tegemoet en vechten met hem, doch zo een harde en grote krijger was hij, dat hij hen beide doodt, en daarna doodt hij Yngvi. En toen stormde hij zo razend door het heer, dat alles voor hem barstte, en velde hij toen allen die vooraan de snuit stonden, behalve zij die uitweken naar andere krijgers.
En wanneer koning Hringr dit ziet, spoorde hij het heer aan, dat één man niet allen mag overwinnen, zulke bedwingende mannen als er met hem waren, “en waar is de krijger Störkuðr, die tot nu toe altijd een roemrijk schild droeg? Win ons zege!”
Hij antwoordde: “wij hebben genoeg te doen, mijn heer,” zegt hij, “maar wij zullen trachten zulk een zege te winnen als wij vermogen. Doch een man als Ubbi kan een man ten volste beproeven.”
Maar op het aansporen van de koning rent hij voort door het heer, Ubbi tegemoet, en daar ontstaat tussen hen een machtige strijd met grote houwen en geweldige kracht, daar elk onvervaard was. En zo ging het een tijd door, en bedeelde Störkuðr hem een geweldige wond. En als vergelding kreeg Störkuðr zes wonden en allen groot, en hij dacht nauwelijks dat hij ooit zo zwaar door één man beproefd was. En omdat beide slagorden zo sterk waren, werden zij heen en weer gestuwd, en brak daarom hun tweegevecht op.
Toen doodde Ubbi die krijger die Agnarr heette, en baande zich voortdurend een weg, en hieuw met twee handen, had de beide armen bloedig tot de schouders. En toen viel hij de mannen van Telemarken aan.
En toen zij hem zagen, zeiden ze: “Nu hoeven wij niet een ander doel te zoeken in het heer. Laten wij deze man een tijdje met pijlen bestoken, en […] voor de zege, en zo weinig als allen van ons verwachten, laten wij ons nu des te meer als koene mannen tonen.”
De meest uitmuntenden onder de Telemarkers begonnen op hem te schieten, Haddr de Harde en Hróaldr Teen, en zij waren zulke uitmuntende boogschutters, dat zij hem twee maal twaalf pijlen in de borst schoten, en hij had niet weinig levenskracht. Deze mannen bedeelden hem de dood, en eerder had hij zes krijgers gedood, en meer dan elf andere krijgers grote wonden bedeeld, en zestien mannen der Zweden en Goten gedood die vooraan stonden in de slagorde.
Niet lang daarna krijgen de Zweden de overhand en ontvangt de gammele Deense koning Haraldr alsnog zijn gewenste ondergang: hij klimt op een wagen en stuurt diens ros het strijdgewoel in, links en rechts mannen dodend met in beide handen een kort zwaard, totdat uiteindelijk zijn eigen vertrouweling Brúni hem de schedel inslaat met een knots. Daarop wordt het einde van de slag uitgeroepen en verder bloedvergieten voorkomen en kan de skáld beginnen aan zijn heldendicht.
Bij het meer Åsnen in het huidige Småland is een groot grafveld te vinden, met daarin een stenen schip (d.w.z. scheepszetting) dat men aldaar vanouds kent als Ubbes grav. Men heeft dan ook wel geopperd dat dit graf van de Friese Ubbe is en dat de slag daar in de buurt heeft plaatsgevonden. Meestal wordt het slagveld echter verder naar het noordoosten bij Bråviken gezocht. Hoe het ook zij, Ubbe heeft de eeuwige roem gewonnen.
Ubbe is de hedendaagse vorm van zijn naam, Ubbi de Oudnoordse, en Ubba die in zijn eigen taal, het Oudfries. Als voornaam is Ubbe uiterst zeldzaam, maar hij schuilt nog in de achternamen Ubben, Ubbens, Ubbing en Ubbink, eigenlijk vadernamen die zoveel betekenen als ‘(zoon) van Ubbe’.
Een Engelse vertaling van Saxo Grammaticus’ Gesta Danorum door Oliver Elton.
Een Engelse vertaling van de Sögubrot af nokkrum fornkonungum door Peter Tunstall.
Een kleine verbetering:
In het oorspronkelijke stuk schreef ik dat Brúni, Haralds doder, de bevelhebber van Sigurðs leger was. Brúni was echter Haralds eigen vertrouweling.