Afgelopen woensdag kreeg Antoine Bodar bij Knevel & Van den Brink kort de gelegenheid zich te beklagen over de toestand van de Nederlandse taal. Als Bodar iets te zeggen heeft luister ik altijd aandachtig – gewis om zijn inzichten, maar ook omdat ik weinig mensen ken die zo zorgvuldig en welluidend Nederlands spreken.
In het jachtige en daarom wat rommelige gesprek onderscheidde Bodar taalverloedering van taalverandering en hekelde hij onder andere de groeiende onkunde in het gebruik van d’s en t’s, het inmiddels alomtegenwoordige jijjouwen en het gemakzuchtige, nodeloze lenen van woorden. Taal is een uiting van de eigen cultuur en wij zouden daarom het Nederlands moeten koesteren zoals wij Rembrandt koesteren, aldus Bodar.
Tegenover hem in dezen zat Willem Bosch, de jonge beeldbuisschrijver van Van God Los en Feuten. Hij zag alleen taalverandering, maakte zich hoogstens druk om ruw taalgebruik in de verkeerde context en vond de “conservatieve angst” van de heer “Bodoir” maar vreemd.
Tot zover weer de redetwist over de toestand van onze taal. Of toch niet, want twee dagen later in de Volkskrant velde Martijn Simons zijn oordeel over Antoine Bodar om diens “mateloze arrogantie”. Simons begint zijn les met de openbaring dat woorden ontlenen van alle tijden is (alsof Bodar dat niet weet) en dat er niets tegen te doen is. “Mond over houden dus,” schrijft de ruimdenkende zuilenvuller.
Wel, meneer Simons, uit het gegeven dat iets in het verleden is gebeurd volgt niet dat enig bezwaar ertegen ongegrond is of verzet zinloos. Daarnaast is er een verschil tussen leenwoorden die leegten vullen en leenwoorden die (veelal bij mode) bestaande erfwoorden verdringen. Leenzaamheid gaat ten koste van maakzaamheid. De geest van een taal en haar sprekers zit evenzeer in dier scheppende vermogen. Een taal die vaart bij ontlening is zo vluchtig en futloos als een windvaan en zal niet bijdragen aan de spraakweelde van de wereld.
Maar wat Simons nog meer steekt is hoe Bodar een oordeel durft te vellen over gangbaar Nederlands taalgebruik. Wie denkt Bodar wel niet dat hij is? Taal is van niemand en dus van iedereen en verloedering bestaat niet, aldus Simons. Taal verandert, en wie daarover klaagt heeft geen “respect” voor mensen die anders spreken en schrijven; bestempelt hen als minderwaardig. Tot zover de nederige mening van Simons.
Dat taal verandert is een geweldige dooddoener. Ik ken helemaal niemand die zich verzet tegen taalverandering op zichzelf. Wat mensen als Bodar en ik hekelen is de achteloosheid jegens de eigen taal en het beschouwen van taal als niets meer dan een inwisselbaar middel in stede van een voortschrijdend kunstwerk binnen het erfgoed. Want als we het dan toch hebben over “respect”: waarom eerbied hebben voor het taalgebruik van iemand die geen eerbied heeft voor de taal zelve?
Mensen als Bodar en ik vinden juist groot genoegen in taalverandering, mits deze verandering uit liefde en eerbied voor de eigen taal, dier aard en dier gemeenschap is gebeurd. Klagen over taal is niet zoals Simons zegt “een van de laatste stuiptrekkingen van iemand die weet dat zijn dagen geteld zijn, dat hij is uitgespeeld.” Integendeel: klagen over taal, of beter gezegd geven om taal, is een van de groenste eigenschappen van de menselijke geest.
Ik kan het weerwerk van de heer Bodar tegen taalverloedering best begrijpen. Hij heeft het hier over 3 dingen:
1) Taalverruwing. Het overdadig gebruik van scheldwoorden in onze samenleving. We leven in een welvaartmaatschappij waar alles mag en niets moet. Door het wegvallen van bepaalde waarden (kerk, school, leger, ouders……) zet je de deur open voor wantoestanden. Alleen geld telt nog en dat heeft geen enkele moraal. Bovendien vinden mensen het stoer om elkaar uit te kafferen, want dan ben je een hele bink. Sneu maar waar.
2) Het verwateren van het onderscheid tussen ‘U’ en ‘jij’. Ook bij mij is dat nog ingedreund toen ik klein was. We leven nu in een tijd dat men probeert de maatschappelijke kloof tussen oud en jong, rijk en arm, arbeider en kantoorbediende, te dichten. Dus iedereen gelijk. Een goede zaak, zolang we maar eerbied voor mekaar blijven koesteren. Tegenwoordig word ik zelfs door menig telefoniste rechtstreeks met de voornaam aangesproken, mensen die ik van haar noch pluim ken. Ik ben er stilletjesaan aan gewend geraakt.
3) Het gebruik van Engelse en Franse woorden. Ja ik ben ook een purist en tracht in mijn dagelijks spraakgebruik al deze insluipers te weren. Als je wandelt door grote Vlaamse en Nederlandse steden, valt het op hoeveel Franse uithangborden, zelfstandigen daar gebruiken. Ze hemelen het Frans op, maar verstaan er meestel geen knijt van. Het Engels wordt gebruikt in de grote ondernemingen van meestal Amerikaanse afkomst. Ja de taal van de overwinnaar is Engels. Dus de kultuur wordt mee ingevoerd. Gelukkig dat er nog websteden bestaan waar je goede wisselkeuzen kan vinden om Engelse woorden te vervangen. Eén misverstand dat ik hier nog wil meedelen is: Vlamingen gebruiken evenveel vreemde woorden als de Nederlanders. Een Nederlandse cabaretier (ik dacht Paul van Vliet) had er ooit een onderwerp van gemaakt en het ging als volgt:
‘Wist je dat de Vlamingen boos zijn op de Nederlanders? Neen niet omdat we gierig zijn, dat stoort hen niet meer, maar wel ons gebruik van vreemde woorden. Ze vinden het gebruik van het woord ‘MARECHAUSSEE’ verfoeilijk, maar zij (Vlamingen dus) spreken te pas en te onpas over hun ‘GENDARMERIE’ (algemeen gelach in de zaal).
Hij had gelijk. We zullen de bewering van de heer Bodar wat afzwakken door te zeggen dat ‘sommige’ Vlamingen hun taal koesteren, maar de doorsnee Vlaming geeft ook geen zier om zijn taal. Ik spreek uit ervaring, zelf Vlaming zijnde.