De leer der levenden wezens

Het Nederlands is in de wetenschap tamelijk volwassen, in de zin dat het bij wetenschappelijke beschrijvingen vaak beschikt over een eigen woord waar andere talen steunen op een van oorsprong Grieks of Latijns woord. Opvallend zijn bijvoorbeeld de vele kundes in onze taal, zoals wiskunde, sterrenkunde, scheikunde en geneeskunde. Voor taallievende zielen die zich verheugen in samenklank en heelheid is het dan een domper te stuiten op gevallen als biologie. Is er in de eigen taal geen woord voor de edele leer der levenden wezens?

Nu is biologie nog niet eens zo heel oud. Het is rond het jaar 1800 samengesteld uit Grieks bíos ‘leven’ en -logíā ‘leer, onderzoek’, mogelijk door de Duitser Gottfried Reinhold Treviranus of wellicht door de Fransman Jean-Baptiste de Lamarck. In de Nederlandse overlevering vinden we een van de eerste vermeldingen van biologie in 1826 in het werk van de geneeskundige Jacob Vosmaer, die het meteen duidt als “de leer van het levensbeginsel.” Een halve eeuw later in 1880 gebruikt diens neef, de schrijver Carel Vosmaer, het volkse evenwoord levensleer, dat net als Duits Lebenslehre dan al enige tijd zal hebben bestaan. In de dertiende uitgave van de Dikke van Dale uit 1999 staat nog steeds levensleer in de betekenis ‘biologie’.

Maar levensleer wordt thans ook begrepen als ‘leer hoe men moet leven’, een betekenis die misschien gangbaarder is. Als benaming van een tak van wetenschap zou het daarnaast afsteken tegen de vele kundes onzer taal. Ten slotte is er niet vlot een bijvoeglijk naamwoord bij levensleer te maken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld wiskundig bij wiskunde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Bond tegen Leenwoorden naast levensleer ook levenskunde voorstelt als anderling voor biologie.

Maar ook levenskunde hebbe iets te veel een geestelijke bijgedachte, aan levenswijsheid en zo, terwijl de hier besproken wetenschap draait om het stoffelijke en lijfelijke van levende wezens. Daarom zij een derde mogelijkheid te verkiezen: lijfkunde (dan wel lijfskunde). Het mooie hieraan is dat het woord lijf vroeger zowel ‘lichaam’ als ‘leven’ betekende, hetwelk nog te merken is aan de samenstellingen lijfrente en lijfsbehoud. Beide betekenissen bestaan nog in Noors liv, terwijl Engels life tot ‘leven’ is beperkt. Overigens heet deze wetenschap in het IJslands líffræði en ook lífvísindi.

Is lijfkunde een geschikt woord? Ook voor de lijfkundigen onder ons: is dit woord een lijf gegund?

Beeld
Genomen door Maarten. Enige rechten voorbehouden.

13 gedachtes over “De leer der levenden wezens

  1. Spontaan kwamen bij mij de woorden ‘natuurkunde en natuurkennis’ bovendrijven. Maar dat is natuurlijk iets te algemeen om ‘biologie’ te kunnen vervangen, tenzij men als holist ook in stenen en lucht leven aanvaardt. Bij Simon Stevin zitten we goed voor wat de wiskunde betreft. Hij heeft in zijn eentje toch vele nieuwe woorden geschapen voor wiskundige termen in het Nederlands. Daar kunnen wij hem nog dankbaar voor zijn. Het blijft boeiend om voor zulke zaken eens in oude boeken te snuffelen.
    Mijn West-Vlaams heeft trouwens wel wat met lijf:
    Te lijve, lijvelijk: met het eigen lichaam (Die boer werkt te lijve op zijn land. Hij heeft dus geen hulp van bv. paarden of tractoren. Daar gaan we te lijve, te voet, naar toe.)
    Lijfsgena: zoveel ons lijf aankan, gedurig, krachtig aanhoudend (Terwijl de opvarenden lijfsgena vochten voor hun leven, was de kapitein al van het schip gevlucht. Maar ook: Het regent lijfsgena!) Dat lijfsgena kan worden vervangen door de synoniemen lijvelijk en lijvemacht. (Het vriest lijvemacht. Die diva zingt lijvelijk van ’s ochtends tot ’s avonds.)
    Ik dacht bij dit onderwerp ook aan ‘-kunst’, zoals in levenskunst en spraakkunst, wat ikzelf begrijp als ‘de kennis bezitten om goed te leven’, of ‘de kennis hebben om goed met taal overweg te kunnen’. Kan men door de lijfkunde een zekere graad van lijfkunst verwerven? De kennis om goed met ‘leven’ en ‘lijf’ om te gaan! Een groene gedachte om levendig te houden in dit grijze jaargetijde.

    1. Natuurkunde en natuurkennis maakt het onderscheid met het reeds bestaande natuurkunde wel erg moeilijk! Bovendien is het voor mij de uitdaging om natuur in dezen te vermijden, aangezien dat immers ook een leenwoord is.

      Lijvelijk (in mijn Van Dale uit 1999 gespeld als lijfelijk) in de betekenis ‘onafgebroken’ vind ik trouwens bijzonder, omdat het zo na staat tot het eveneens verwante blijven (eigenlijk be-lijven).

  2. Mooie gedachten maar ze verzinken in het niets bij de ontnuchterende vaststelling hoe onze taal – gesproken en geschreven – in snelle vaart verbastert en ontaardt in een barbaars, sullig en onbenullig creolentaaltje onder invloed van het mondiaal koloniaal-imperialistische Engels, stilzwijgend geruggesteund door de EU en de Europese éénheidsgedachte/worst die op papier en in dure hoofdtelefoons ‘veeltalig’ heet te zijn maar in de (internationale) praktijk eenvormig en éénsluidend Engels klinkt. Luister maar eens hoe onze (Belgisch-Vlaamse) gewezen eerste-minister Verhofstadt zich in het Europees halfrond steevast redekunstig staat te vermeien en verkneukelen badende in het zilte sap van het Engels, het even steevast vertikkende om ook maar één woord in zijn moedertaal, het Nederlands, in het Frans of in het Duits (de 3 officiële talen van België) uit zijn welbevlogen Europese mond te laten klinken. Ere wie ere toekomt: uit de mond van de Duitse bondskanselier Angela Merkel heb ik op een (publiek) Europees spreekgestoelte nog nooit één woord Engels horen vallen maar steeds – zoals het ook past bij en hoort voor het hoofd van een Duitstalige Europese natie die zichzelf respecteert – in keurig Duits, een taal die bovendien in het geheel van de Europese unie veruit het grootste aantal ‘moedertaalsprekers’ telt maar dat is in het economisch schuimend consumptiezog van de zich ééntalig Engels globaliserende wereld blijkbaar van geen tel. Op die schaal houden – althans voorlopig en in de publieke schijnwerpers – ook de Chinese en de Spaanstalige overheden het taalbeen stijf maar hoelang nog? Over de houding en de opstelling in deze van de Nederlandse én de Vlaamse overheden zal ik hier maar beschaamd, bedroefd en gekwetst zwijgen evenals of zelfs nog méér over de niet-opstelling van de Nederlandse Taalunie die, gespijsd met tweelandelijk toegestopt overheidsgeld, stilzwijgend zit toe te gapen – als het al geen toejuichen weze – hoe onze taal in snelle ijl verloedert, creoliseert, naar de knoppen en naar de (Engelse) haaien gaat. Beseft de NTU dan niet dat zij met de door haar naar voor geschoven stelling dat aan evoluties in de taal en in het taalgebruik per definitie niets te doen of te verhelpen is, zichzelf nutteloos, zinloos en totaal overbodig maakt? De Afrikaanse Taalraad die lange tijd heeft aangedrongen om lid te kunnen worden van de NTU, staat hiervoor blijkbaar niet meer te springen. Best te begrijpen van een gemeenschap die beter dan wie
    ook weet en beseft hoe het een taal kan vergaan wanneer ze onder levensbedreigende druk komt te staan van het alles opslokkende imperialistische Engels en alles op alles moet zetten om zich hiertegen te verweren, zeg maar om te kunnen overleven. Niet enkel de NTU en de overheden (vooral het onderwijs) hebben hierin een belangrijke rol te vervullen, ook de (Nederlandstalige) media, kranten, tijdschriften, radio en televisie evenals – niet te vergeten en voor zover ze nog bestaan – de ‘nationale’ schrijvers, dichters en zangers, kortom het geheel van wat in een veel te mooi klinkende term door vooraanstaande ‘cultuur adepten’ de ‘cultuursector’ wordt genoemd, zouden hun steen(tje) moeten bijdragen. Ik kan alleen maar beschaamd, bedroefd en gekwetst vaststellen dat ze dat niet (meer) doen, verblind als ze zijn door de schijn en de glitter van de zich (virtueel?)globaliserende wereld waarin nog maar één taal telt: die van het wereldomspannende duo ‘Roem & Geld’, uiteraard eenvormig en éénsluidend op Engelse leest geschoeid, voortvarende (‘surfende’) onder de valse vlag van de dood geprezen ‘multiculturaliteit’.
    Een paar verhelderende voorbeeldjes van de voortvarende verloedering en verkrachting van onze taal, uit het dagelijks (media)leven gegrepen, gisteren nog:

    1. DE DEBATER (als “die-bee-ter” verklankt)

    Zo klonk het gisteren ongehinderd en onbevangen, alsof het zo uit het ‘Groene Boekje’ ware geplukt, uit de mond van een (politiek) verslaggever van de openbare Vlaamse Radio en Televisie (VRT), een door de overheid in stand gehouden instelling die zich ongestoord en onbeschaamd bekwaamt en uitblinkt in de creolisering en verloedering van onze taal door ze, waar enigszins mogelijk, gewild en gezocht te doorspekken, bezwaren en bezwadderen met allerhande totaal onnodige Engelse termen en uitdrukkingen, soms ook nog gekruist en doorkruist met enige even onnodige Franse termen zoals het veelgehoorde ” een X, pur sang” dat in normaal en gezond Nederlands gewoon “een volbloed X” kan/hoort te worden genoemd. Véél erger echter is het gesteld met het woord “debater” (“die-bee-ter”) dat als een puur en onversneden Engels zelfstandig naamwoord (zowel in uitspraak als in spelling) in een Nederlandse zin wordt gebruikt/misbruikt. Even de met onversneden of kreupel versneden Engelse woorden volgepropte en aldus almaar dikker wordende ‘dikke Van Dale’ erbij halen. Wat blijkt? Zelfstandige naamwoorden: ‘het debat’ (dus niet ‘het debate’ “het die-beet”) en samenstellingen (debat-X) en ‘de debattant’, hoewel ‘de debatteerder’ (niet vermeld in DVD) mijns inziens even goed Nederlands is als voor de hand liggende afleiding van het in DVD als enig mogelijke werkwoordsvorm vermelde ‘debatteren’ (maar niet ‘debaten’ “die-bee-ten” dat volgens de nieuw uitgevonden frontaal met de fonetische grondslagen van het Nederlands botsende vervoegingsregels in de OVTT ‘debatete’ “die-bee-te-te” en als VDW ‘gedebated’ “ge-die-bee-ted” zou moeten luiden). Naast het zelfstandig naamwoord ‘de debattant’ vermeldt de DVD echter ook het totaal anders klinkende zelfstandig naamwoord ‘de debater’ (“die-bee-ter”) dat dus in de lijn van enige taallogica een afleiding zou horen te zijn van het hoger genoemde werkwoord ‘debaten’ (“die-bee-ten”) dat echter volgens DVD niet bestaat. Waarom dan? Joost of Van Dale mag het weten? DVD maakt het nog iets bonter door – op de grens van de zinsverbijstering – een uiterst dun en fijn semantisch onderscheid te durven suggereren tussen de normale ‘debattant’ zijnde een “gewone” deelnemer aan een debat enerzijds en de anders geaarde en klinkende ‘debater’ (“die-bee-ter”) zijnde iemand die in een debat optreedt en uitblinkt in het debatteren, anderzijds. U zal het ongetwijfeld geweten hebben of U zal het nu weten: onder de debattanten (“de-bat-tan-ten”) waren er ook enige debaters (“die-bee-ters”). Men moge het Hoge Priester Taalkunde noemen maar dergelijke taal onzin gaat zelfs het petje van Joost te boven! Als men bovendien in ogenschouw neme dat DVD – naast voornoemde taal onzin – zonder verpinken ook nog durft stellen dat ‘debatingclub’ (“die-bee-ting-clup”) een Nederlands ‘synoniem’ zou zijn van ‘debatclub’ (“de-bat-clup”), ja dan breekt mijn taal klomp en is het hek helemaal van de taal dam. Kan het dan nog verwonderlijk zijn dat menig moedertaalgebruiker het taal Noorden kwijt is geraakt, kwijt raakt of kwijt zal raken? Hoe de onderwijzers in onze moedertaal dit nog uitgelegd en verkocht krijgen in het onderwijs, ik zou het niet weten. Wat de (vreemde) taalleerder dan wel van onze taal moet denken, daar durf ik zelfs niet aan denken maar positief of aantrekkelijk kan dat onmogelijk zijn. Dat zijn en worden dan de vernietigende (culturele en sociale) gevolgen van een voortvarende creolisering van onze taal. En wat doet de met overheidsgeld gespijsde Nederlandse Taalunie? Niets, gewoon niets, stilzwijgend toekijken hoe onze taal in snelle vaart verder verloedert en ontaardt in een sullig en onbenullig creolentaaltje, intussen wel haar medewerking verlenende aan het schrijven in X aantal dikke boekdelen van een nooit eerder in omvang geziene “Nederlandse grammatica” in het Engels (“Syntax of Dutch”) alleen ten gerieve van een virtueel mondiaal hoog geleerd Engels sprekend publiek dat als meest opvallende eigenschap heeft dat het geen knars Nederlands verstaat noch wil verstaan maar zich desalniettemin blijkbaar tot doel stelle en in staat achte om zich via het Engels de meest complexe en subtiele nuances van de Nederlandse taal eigen te maken en daar allicht ook onder mekaar knusjes over te ‘debaten’ / “die-bee-ten”. Waarom en waartoe mag Joost en het Meertensinstituut weten
    Ik heb de “Syntax of Dutch” in X dikke boekdelen niet op mijn boekenplank omdat ik de Engelse taal onvoldoende beheers om al die fijne en complexe wetenschappelijkheden, weetjes en wetenswaardigheden over de fonetiek en de structuur van het (hedendaags?) Nederlands met enig nut te kunnen vatten maar waar ik wél zo goed als zeker van ben is dat in het onderdeel ‘samenstellen en afleiden van Nederlandse woorden’ (stam/ voorvoegsel/ tussenvoegsel/achtervoegsel) er geen enkele verklaring, zeg maar geen ene knijt – ook niet van Engelse makelij – zal te vinden zijn over hoe men in het Nederlands via ‘het debat’ en ‘debatteren’ op enigszins taalkundig logisch samenhangende wijze kan komen tot het in het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal vermelde zelfstandig naamwoord ‘debater (“die-bee-ter”), naast ‘debattant’, in afwezigheid van ‘debatteerder’ en zonder steekhoudende verklaring waarom er in het Nederlands geen ‘debatter’ (de-bat-ter”) kan bestaan terwijl er wel een ‘debater’ (“die-bee-ter”) in het spel kan zijn die bovendien moet worden geacht over méér vaardigheid in het ‘debatteren’ te beschikken dan zijn naaste collega ‘debattant’. Mijn natuurlijk taalgevoel zegt mij dat er overeenkomstig de (taalhistorische) grondregels van de fonetiek en de structuur van het Nederlands slechts één soort kan bestaan, nl. de ‘debatteerder’/’debattant’ (deelnemer aan een debat) en dat er daaronder zijn die meer of minder debatvaardig zijn, beslagen, onderlegd in het debatteren, die goed of minder goed kunnen debatteren, m.a.w. een goed of minder goed debatteerder/debattant zijn. Zo eenvoudig en helder kan Nederlands zijn… zou moeten zijn. Tot slot toch nog even opmerken dat – volgens “Der Dicke Duden” – in het standaard Duits enkel de woorden “die Debatte” en “debattieren” gangbaar zijn en verder natuurlijk ook “Teilnehmer an der Debatte”.

    2. Wist U dat er “COOLE” creoolse “MUST HAVES” om onder de kerstboom te leggen reeds voor U klaar liggen in de “SHOPS” in Vlaanderen? Zo niet, vlug even “FACTCHECKEN” op uw ” i (AAI) of SMART PHONE” en “SHOPPEN” maar. Alsof winkelen en het kopen van een leuk hebbeding in een gewone winkel niet meer van deze tijd kunnen zijn. Ga of trek maar even na, het kan nog…. even, ook met uw slimfoon.

    Over de “lijfkunde” ga ik nog even nadenken maar, zoals reeds gezegd, dit is klein zeer in vergelijking met het aanhoudend vernietigend onheil dat onze taal in het hart treft en waarvoor blijkbaar geen rampenplan klaar ligt, al zeker niet bij de Nederlandse Taalunie die alleen maar het hoofd wendt …richting het ijle hemelspan. “The sky is the limit” hoor ik haar al zeggen.

    1. Stukken als dit zijn als druppels op een gloeiende plaat, ik weet het, maar het dunkt mij belangrijk om goede moed te houden en speels en maaks te blijven met de eigen taal en van tijd tot tijd toevlucht te zoeken tot een lieflijke plek. De achteloosheid die je beschrijft behandel ik daarom liever in een ander stuk.

      1. Wat gebeurt er met een druppel op een gloeiende plaat? Hij verdampt ter plekke en de plaat blijft gloeien! Het is dus zaak om die plaat minder gloeiend te krijgen. U en ik en anderen kunnen daar alvast hun persoonlijk steentje toe bijdragen maar dat zal nooit volstaan om het creoolse ontij te keren. Daartoe is een echt en hecht (moeder)taalbeleid nodig, te beginnen met en in het onderwijs, van de kleuterklas tot de hogeschool. Het spreekt uit zich zelve dat het invoeren, ondersteunen en financieren van de “CLIL” methode (het gedeeltelijk inzetten van een vreemde taal – in de praktijk het Engels – als onderwijs/communicatie taal in het primair en secundair onderwijs in Nederland, met dreigende uitzaaiing naar Vlaanderen) daar (in algemene zin) geen goed aan doet en dat het toelaten/verplichten van het gebruik van het Engels als onderwijs en navorsing taal aan de (Nederlandse) hogescholen ronduit een slechte (cultuur)zaak is, evenals het dwaze aanbieden van tekst en uitleg over de “kwaliteiten’ van het Nederlands in het Engels op de webstek van de dolende en doelloos zwalpende “Nederlandse Taalunie”. Op die manier zullen we alvast niet van ‘biologie’ tot ‘lijfkunde’ komen maar eerder eindigen bij “baaiolodjie”. Speels en maaks blijven met en in onze eigen taal, heb ik persoonlijk geen enkele moeite mee en waar het kan of past probeer ik ook anderen daartoe aan te zetten/moedigen. Vorige week nog zei een vriend van me dat “men meer ‘power’ zou moeten geven aan de ‘core business’ ” waarop ik zei “maar F., beste vriend, als we nu eens gewoon meer de klemtoon zouden leggen of ons zouden toespitsen op onze kerntaak, zou dat niet even goed (d.w.z. beter) klinken?” Hij had het (instemmend) begrepen! Er is ook een hemelsbreed verschil tussen speels, creatief taalgebruik en ‘creools’. Sta me toe hier even een voorbeeldje te geven – geplukt uit de overigens rijke (Zuid) Afrikaanse woordenschat – van creoolse taalverwringing en taalontwrichting onder de alles verpletterende invloed van het Engels. De uitdrukking “DIE BINNEVET VAN DIE BOUD” staat in het standaard Afrikaans (opgenomen in het W.A.T. / Woordeboek van die Afrikaanse Taal) onverkort voor wat de oorspronkelijk Engelse uitdrukking “THE BENEFIT OF THE DOUBT” betekent. Ja, kijk dat is dan creatief creools, dat is taalverwringing en cultuurverschrompeling, dat is kleutertaal, wartalige zever en dat is nu net NIET waar we met onze taal – het Nederlands – heen moeten gaan of zouden mogen belanden, onder een alles verpletterende invloed en druk van het Engels!
        Maar kom, terug naar waar het hier specifiek over gaat: een evenwaardige Nederlandse tegenhanger voor het ‘bastaard’ woord “biologie”. Bij het creatief en cultuurbewust omgaan met onze taal vind ik vaak troost én uitkomst bij het Afrikaans, zeker wanneer het over Engelse ‘indringers/overheersers’ gaat. Edoch, heeft ook het Afrikaans geen eigen ‘Afrikaanse’ tegenhanger voor het (van oorsprong Grieks/Latijnse) woord “biologie” maar dan weer enigszins wél m.b.t. het afgeleide bijv. nw. “biologisch” waar Afrikaners het hebben over “organiese kos” (biologisch voedsel/natuurvoeding) en de “organiese boer” (bio-boer). Merkwaardig verschijnsel, beseffende dat dit rechtstreeks uit het Engelse “organic food” is overgewaaid en overgenomen, zij het wel in overeenstemming met de fonetiek en dus met de spelling van het Afrikaans! Er zijn in het Nederlands niet zo gek veel mogelijkheden om een (bruikbaar) samengesteld woord te maken dat gelijkwaardig is aan “bio-logie” (in de betekenis van kennis, wetenschap, leer… van het leven/de levende wezens). Voor “bio-” lijkt me maar één Nederlands woord (bruikbaar) in aanmerking te komen en dat is het voor de hand liggende “leven-“. Over de betekenis van “-logie” valt woordbronkundig (= “etymologisch”) heel wat te zeggen, zeker als men de Grieks/Latijnse stam (“-logia”) van woorden in Romaanse talen plaatst naast andere Romaanse woorden die niet op “-logia” uitgaan. Ik geef hier enkele voorbeelden uit het Spaans: bio-logía (bio-logie), geo-logía (geo-logie), etimo-logía (etymo-logie)….maar mathemat-ica (wis-kunde), quím-ica (schei-kunde) botan-ica (plant-kunde), gramat-ica (spraak-kunst/kunde), mus-ica (muziek-?) naast musico-logía (muziek-leer), náutica (zeevaart-kunde), medic-ina (genees-kunde/kunst) astronom-ía (sterren-kunde), econom-ía (econom-ie), poes-ía (dicht-kunst) en ook mag-ia (goochel-kunst). Het ziet er sterk naar uit dat de woorden die op “-ica/-ia/-ina” uitgaan (oorspronkelijk) verwijzen naar kennisdomeinen waar een ‘kunde’ (vaardigheid, vakmanschap) of – God betere – een ‘kunst’ (zie ook het merkwaardige woord “spraak-kunst” dat overigens een perfecte zij het allicht ietwat té verheven evenknie is van de Grieks/Latijnse “grammat-ica”, geplaatst tegenover de modernistische maar veel minder verheven “taal-wetenschap”) aan te pas komen/kwamen, in tegenstelling met deze die op “-logia” uitgaan en die betrekking hebben op een ‘leer’, ‘theorie’, een ‘kennis-wetenschap’. Dichterbij in de tijd: “informat-ica”, “burot-ica”, “robot-ica” en niet “informato-logie”,”buroto-logie” of “roboto-logie! Hieruit meen ik dan te kunnen afleiden dat het woorddeel “-logie” (in “bio-logie”) het best ‘vertaald’ kan worden door ” -leer of – wetenschap” en niet door “-kunde / -kunst”. Het (algemene) kennisvak “biologie ” heeft trouwens ook niets met een vaardigheid, een vakmanschap, een kunde, laat staan een kunst te maken maar alles met kennis, theorie, met een weten-schap (met uitzondering evenwel van de historische geneeskrachtige ‘vakmanschap’ onderdelen plant-kunde, dier-kunde). Mijn conclusie is dan ook dat een evenwaardige én bruikbare Nederlandse tegenhanger voor “biologie” eenvoudigweg “LEVENSWETENSCHAP” kan heten, met de even bruikbare afgeleiden “levenswetenschappelijk” en “levenswetenschapper”. Het woorddeel “-leer” vind ik semantisch nogal beladen (klinkt té belerend, net iets té veel neigend naar het muffe ongemak van leer-stellingen en andere dogma’s of opdringerige speculatieve gedachten). De term “evolutieleer” is daar een (historisch) sprekend voorbeeld van.
        Tot slot (vergeef me de lengte mijns gedachtenloop): hebt U (ook) al eens gedacht aan een evenwaardige Nederlandse tegenhanger voor het Grieks/Latijnse ‘etymologie” waar het hier toch dikwijls over gaat? Wat zou U denken van iets als “woord(en)bron-kennis/leer/wetenschap”? In mijn gedachtengang zou “woord(en)bron-kunde/kunst” in elk geval niet meteen van toepassing of passend kunnen zijn, of toch…? De term “woordafleiding” vind ik niet geschikt omdat het in essentie toch over de oorsprong van woorden en niet over het afleiden van woorden gaat, meen ik?
        Beste groeten en, ja, ook met warmhartige gevoelens van dankbaarheid om op deze lieflijke, heerlijke (taal)plek te kunnen/mogen vertoeven!

      2. Het is mij een genoegen!

        Het woord levenswetenschap is inderdaad duidelijk en dient gemakkelijk tot afleidingen. Me dunkt echter dat de lengte van het woord bezwaarlijk is.

        Dat kunde te veel doet denken aan ‘vaardigheid’ en ‘vakmanschap’… ik weet het niet; ik zou zeggen dat het dat begripsverband inmiddels wel is ontstegen. Ik bedoel, sterrenkunde bijvoorbeeld ‘werkt’ ook als benaming voor een zeer wetenschappelijk bedrijf.

        Ten slotte, ik gebruik graag het woord wortelkunde als anderling voor etymologie. Ook daar was ik nog van zins een stuk over te schrijven.

  3. Als bioloog heb ik biologie altijd een prachtig woord gevonden.. zo sterk dat er geen Nederlandser alternatief in me opkwam. ‘Natuurhistorie’ kom ik nog veelvuldig tegen als het gaat om musea of (vak)verenigingen. Daar ben ik niet bijzonder enthousiast over, omdat ik er de fascinatie van het wonder dat leven heet, niet in terug voel. Datzelfde mis ik in ‘natuurkennis’ en ‘natuurkunde’.
    Er moet dus leven in het woord zitten. ‘Lijfskennis’ bijvoorbeeld. Helaas is de betekenis van ‘lijf’ zo verschoven naar het menselijk fysiek, dat ik hierbij toch vooral aan geneeskunde denk. ‘Levenskennis’ dan? ‘Levenskunde’ zou ook wat inburgeringstijd nodig hebben, maar is in principe heel geschikt als tegenhanger van ‘levenskunst’.

    1. Woorden die op -kennis eindigen hebben (nog) minder kans van slagen, vrees ik, omdat er niet vlot afleidingen bij te maken zijn. In dit geval: hoe zouden we biologisch en bioloog omzetten?

      Inderdaad ligt de nadruk bij lijf nu heel zwaar op het lichamelijke. Het lijkt mij evenwel enigszins goed gemaakt door de bondigheid van het woord. En hoewel ik de verengelsing van onze taal betreur denk ik dat de invloed van life hier kan helpen.

      Bij wezenskunde moet ik eerder denken aan de zijnsleer/ontologie. En ik vrees dat te veel mensen thans aanstoot nemen aan de voorstelling van een schepping om schepselskunde of schepselkunde te dulden.

      1. Als andere termen voor ‘bioloog’ heb ik het Engelse “Naturalist” en het (archaïsch) Nederlandse “natuurvorser” altijd wel mooi gevonden.
        Zelf ook bioloog zijnde, en geen linguïst, is de etymologie van het woord ‘vorser’ mij echter onbekend.

      2. Zelf een atheïst zijnde, zou ik geen aanstoot aan nemen aan schepselkunde. Schepsel in de betekenis van “levend wezen” draagt mijns inziens niet noodzakelijk een godsdienstige lading.

      3. Cornelis,

        Het mooie vorser is afgeleid van het werkwoord vorsen, dat, al dan niet langs het Duits, teruggaat op Oudgermaans *furskōjanan ‘onderzoeken’, en verwant is aan onder meer *frēgō (> vraag).

        Zoals gezegd is het voor mij de uitdaging om woorden met natuur te vermijden, omdat dat immers een leenwoord is. Bovendien is het wellicht wat te gauw te verwarren met natuurkunde.

        Dwelm,

        Dan ben ik benieuwd wat de meeste andere ongelovigen ervan vinden. Hoewel ik het woord niet bepaald welluidend vind is het wat mij betreft wel een mooie vinding.

  4. Dit is een wat verlate opmerking, en nog wel door een leek als mijzelf, maar wat dacht men van leefkunde voor de kunde van ‘hoe te leven’ en levenskunde voor biologie? De betekenis van zelfstandig naamwoord en werkwoord volgend. Maar ja, ’t is waar, levenskunde, als men ’t niet gewend is kan men niet zeker zijn dat niets leefkundigs bedoelt wordt, maar lijfkunde breng ik alleen in verband met dier- of mensenlijf. Mijn stem is voor levenskunde.

Geef een reactie op Olivier van Renswoude Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.