Laatst had ik mij voorgenomen om het potlood op te nemen en weer eens wat te tekenen. De vorige poging was alweer geruime tijd geleden. En ik voelde mij vermogend, in staat tot een waardig voortbrengsel. Hoornen schalden en ik keek uit over de Dalen van Mogelijkheid. Maar wat aanvankelijk een creatieve bui leek, bleek later een vlaag, nee een storm van verstandsverbijstering.
Lelijk was niet genoeg om mijn tekening te omschrijven. Ze was ook niet zonder meer heel lelijk of zeer lelijk of buitengewoon lelijk. Ze was meer dan spuuglelijk, oerlelijk en foeilelijk. Was ze dan, om het in meer vormelijke, plechtige spraak te zeggen, inlelijk, oftewel lelijk tot in het binnenste toe?
Nee, het woord lelijk was hoe dan ook duidelijk niet toereikend, want mijn tekening bevond zich in een geheel eigen categorie. Ze tartte me en wees me na. Wat bleef over? Afzichtelijk was ze, wanstaltig. Nieuwe woorden waren nodig: oogdovend, blikmoordend, schrikvormig, enz. Een klankschilderend woord anders: deze tekening was zo ulgt als ik weet niet hoe. Wie ging mij in hemelsnaam helpen? Wat wij niet verwoord krijgen jaagt ons angst aan. Het is groter dan wij; het dwergt en dwaast ons.
En toen vermande ik mijzelf en zag ik dat het allemaal wel meeviel. Ze was een niet zo heel fraai krabbeltje en ik begon immers honger te krijgen. Mijn overdrijving dreef over en uit zicht, en ik stopte mijn tekenspullen weer toe.
Ulgt…kerel, daar drink ik er een op, Wassail!. 😀