De afgelopen week, in de dagen van mijn verlof, doolde ik door een Drents bos waar ik al sinds mijn vroege kinderjaren kom. De motregen die een stad zo treurig kan kleuren was daar, waar de herfstblader bronkten, juist verkwikkend en welkom, en ik voelde mij heerlijk. Uren beliep ik holle paadjes met mos alom en overhangende takken en bare wortelen van bomen. Maar hoewel ik wist dat de bomen weer bloeien zullen in de lente, was ik getroffen door het gevoel hoe vergankelijk de wereld is.
En zo moest ik denken aan een schitterend Oudengels woord dat daarop door mijn hoofd bleef spoken: lǽne. (De -ǽ- is een lange klank en wordt uitgesproken zoals in Engels man.) Het betekent ‘vergankelijk, tijdelijk, niet blijvend’, letterlijk ‘geleend’. Wat lǽne is is door het Hogere aan ons geleend. Ðis lǽne líf ðe wé lifiaþ on, zo luidt het in een Oudengelse psalm: ‘dit vergankelijke leven waar wij in leven’. In het Oudsaksisch bestond er een tegenhanger. Zo zegt de dichter van de Heliand in regel 1542: an thesoro lêhneon weroldi, oftewel ‘in deze vergankelijke wereld’. Hadden wij het woord ook gehad, dan zou het lein (of anders leen) luiden.
In de Oudengelse dichtkunst werd lǽne gebruikt ter aanduiding van de dingen in deze wereld, in tegenstelling tot de dingen in het hiernamaals. Zo stond lǽne tegenover éce ‘eeuwig, blijvend’. Het vertrouwde bos waar ik door liep is dan wel lǽne, geleend en dus vergankelijk, maar evenwel het bewijs van het éce, het eeuwige, zoals ik het zie.
De oude Angelsaksen waren niet bijzonder verheugd over deze vergankelijkheid en namen deze met een wisse ernst en rouw. Dit komt duidelijk naar voren in de Oudengelse (oftewel Angelsaksische) letterkunde. Zij is dan ook bij uitstek een die zich beweegt tussen het oude heidendom, waar vergankelijkheid zwaar woog en onsterfelijkheid enkel in naam bereikt kon worden, en het nieuwe Christendom, met diens belofte van verlossing in het hiernamaals. Zo wordt ook duidelijk hoe het werk van J.R.R. Tolkien, die zo vertrouwd was met de gedichten uit die tijd, ook doordesemd is van de tegenstelling tussen de vergankelijkheid en de eeuwigheid. De elven, hoewel ‘onsterfelijk’, vervagen uit deze wereld, zoals de rest van Midden-Aarde uiteindelijk ook zal vervagen.
U heeft het over “de oude Angelsaksen”, hetgeen impliceert dat er ook nieuwe Angelsaksen zouden zijn. Hoewel dit discutabel is, is oude Angelsaksen nog niet juist. Want, waar houdt een Angelsaks op met nieuw zijn en is hij verworden tot een oude Angelsaks?
Een aanzienlijke verbetering zou zijn om u te beperken tot Angelsaksen, zonder het toevoegen van een historische grens.
Wat mij betreft zijn er wel degelijk nieuwe Angelsaksen, namelijk de Engelsen van nu.
“Want, waar houdt een Angelsaks op met nieuw zijn en is hij verworden tot een oude Angelsaks?”
In de tijd rond de Normandische verovering, zoals ik het zie.
De overgang is dan nog wel vloeiend, ja. De overgang tussen geel en groen en blauw (enz.) is ook vloeiend. En toch durven wij in het bijzonder van geel en groen en blauw (enz.) te spreken. Maar wellicht zou het een aanzienlijke verbetering zijn om ons te beperken tot gekleurd.
Fijn Olivier, dat je de dingen in het leven soms al eens wijsgerig benadert. Ik ben blij dat ik oud kan worden.Wijsheid en
levenservaring maken je tot een ander mens. Je hoeft je niet meer te bewijzen tegenover anderen. Als je gelukkig bent met wat je hebt en bent, ben je dik geslaagd in het leven en dat betekent dan ook berusten in de vergankelijkheid der dingen.
Gewoon maar een vraagje.In het dialektwoordenboek lees ik onder
‘LEDEN,LEEN,LE’ MNL voltooid deelwoord van lijden met de betekenis van gaan.Het perfectieve ge-voorvoegsel bleef in het mndl weg bij een
al voltooid werkwoord;’LEEN’ betekent dus voorbijgegaan. 1566 (GENT)
‘tes lee(d)n omtrendt een half jaar’
Bestaat er misschien een verband met het woord ‘laene’ in de laas ?
Er bestaat voor zover ik kan nagaan helaas geen etymologisch verband tussen enerzijds Oudengels lǽne en Oudsaksisch lêhne en anderzijds Nederlands lijden en (ge)leden.
Maar in Nederlands leen vallen de beide groepen wel prachtig samen in klank en deels in betekenis!
Ook dit woord biedt wat heel wat dichterlijke mogelijkheden: het lene lijf en de zene ziel?
Oeh, een parel, Dwelm!
‘zene ziel’ klinkt heel mooi, maar wat betekent het..?
zene- (naamwoordelijk voorvoegsel) ‘immer, aanhoudend, oud’
Nog te vinden in zenegroen en (vervormd en vergeten) in zondvloed. Heb het hier gebruikt als bijvoeglijke naamwoord.
Dus ‘het vergankelijke, tijdelijke lichaam en de blijvende, eeuwige ziel’.