Op de schaats, op de scheuvel

Nederland is een beetje de bullebak van het wereldwijde wedstrijdschaatsen geworden. Dat hoeft geen verrassing te zijn, want onze schaatsers zijn gescherpt door geweldige wedijver in eigen land. Al eeuwen gaat men hier des winters in groten getale het ijs op, zoals mooi getoond door menig schilderij. Opmerkelijk is dan dat het woord schaats aan een Romaanse taal is ontleend, terwijl er aan eigen woorden geen gebrek was. Eén woord in het bijzonder, het noordoostelijke scheuvel, is vermoedelijk minstens 1500 jaar oud.

olausmagnusDe voorloper van de schaats werd van been gemaakt en wordt in de wetenschappelijke taal glis genoemd, een jonge afleiding van glissen ‘glijden’. In tegenstelling tot hedendaagse schaatsen kon men zich er niet mee afzetten; daarvoor was een prikstok nodig. Er zijn aardig wat van deze glissen opgegraven in Nederland, vooral in Friese terpen, de oudste uit de eerste eeuwen van onze jaartelling.

In de loop van de Late Middeleeuwen kwam de houten schaats met glijdijzer in zwang. Ze werd vanaf de zestiende eeuw in Holland met schaetse aangeduid, een woord dat eigenlijk ‘houten kruk, stelt’ betekende en ontleend was aan Picardisch escache ‘stelt’. (Het Picardisch is een streektaal die vanouds gesproken wordt in Henegouwen en het uiterste noorden van Frankrijk en onderscheiden wordt van het Frans en het Waals.) Dit schaetse ontwikkelde zich uiteindelijk tot hedendaags Nederlands schaats.

Het Fries heeft zijn eigen woord voor schaats gehouden, namelijk reed, meervoud redens, een heldere afleiding van ride ‘rijden’.

In Groningen, Drenthe en Overijssel, waar men Nedersaksische streektalen spreekt, worden schaatsen echter vanouds scheuvels genoemd, verwant aan Gronings schoeven (Nederlands schuiven). De oudste vermelding van scheuvel is pas uit 1784, maar al aan het einde van de vijftiende eeuw komt de nevenvorm schovelinc voor. Het is mogelijk dat scheuvel en schovelinc zijn afgeleid van de voorloper van Gronings scheuveln ‘schaatsen’, zodat ze misschien niet veel ouder zijn dan hun eerste vermelding.

Het is echter waarschijnlijker dat scheuveln juist andersom een afleiding van is van scheuvel en dat dit zelf een afleiding is van het slag beugel en sleutel (bij buigen en sluiten). In dat geval is scheuvel minstens 1500 jaar oud, want dergelijke afleidingen stammen uit de tijd van het Oudgermaans zelf. Wij kunnen het dan terugvoeren op een anders niet overgeleverd Oudsaksisch *skuvil ‘schaats, glis’ en uiteindelijk op gewestelijk Oudgermaans *skubilaz ‘schaats, glis’, letterlijk ‘schuiver’.

Moge de volgende winter niet kwakkelen maar streng genoeg zijn om lang en goed –op wild ijs– te kunnen scheuvelen. Dat zou heel wat harten verwarmen.

Verwijzingen

INL, Middelnederlandsch woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Friese taal (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche taal (webuitgave)

Laan, K. ter, Nieuw Groninger woordenboek, tweede druk (Groningen, 1989)

Loey, A. van, Schönfelds historische grammatica van het Nederlands, achtste druk (Zutphen, 1970)

Nederlands Openluchtmuseum, Van glis tot klapschaats (webuitgave)

Philippa, M., e.a., Etymologisch woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)

Weijnen, A.A., Etymologisch dialectwoordenboek, tweede druk (Den Haag, 2003)

3 gedachtes over “Op de schaats, op de scheuvel

  1. Scheuvel zou een mooi evenwoord zijn voor schaats.
    Het Picardische woord escasche is op zijn beurt een ontlening aan het Frankisch, dus eigenlijk een ‘verbastering’ van een Germaans woord.

  2. In mijn Normandisch woordenboek (op http://laaglandsinfo.jouwweb.be/normandia/lijst-normandisch-dialect ) staat het woord ‘gllichié’ (glijden) met de nevenvormen ‘griye griller grier degriye dgriy’. In het Frans is dat ‘glisser’ (glider glier) geworden. De Normandiërs halen dat maar al te graag uit het Noorse ‘gli’ en ‘skidi’. Ik probeer dat af te zwakken en het Nederlands als moeder aan te duiden. Onze taal heeft namelijk ‘glissen’ en ‘glijden’ en de West-Vlaamse variant ‘gletsen’ en ‘glie’n’, dat van het Frankische *glidan afkomstig kan zijn.
    Glissen zijn voorlopers van de schaats, gemaakt van dierenbotten. Archeologen in Londen hebben ‘Saksische’ glissen (8ste eeuw of later) opgegraven en in Duurstede vonden ze soortgelijke maar ‘Friese’ exemplaren terug. Het Friese woord ‘glieserig’ betekent ‘glad’, West-Vlamingen zeggen gletsig. De Friezen en de West-Vlaamse Saksen schaatsen hier samen.
    Dat Picardische ‘échasse’ moet een Vlaamse moeder hebben gehad die men als een Frankisch ‘*skakkja’ probeert terug te vinden. Schokken en schaken waren bij ons al lang een manier om vlug voort te bewegen of te glijden! Dat wil niet zeggen dat, zoals de Engelsen wel, wij niet kunnen ‘shaken’, zelfs met een (houten) been, een schaec. Een schaetse kan ook stutten in geval van nood!
    Een Vlaamse scheuvel (schelm, schobbejak) heeft een triestige winter uitgekozen om in Groningen te ‘scheuveln’ met zijn aftandse schatsen (schaatsen). Was hij maar ‘schatsedanser’ gebleven, trippelend, ja dansend op de stenen naar de melodie van de muziek. Jammer maar die Vlaamse schaverdijnen (schaatsen) moet hij dit jaar in de kast laten liggen.

  3. Dank u, heren. De Germaanse herkomst van Picardisch escache (niet escasche zoals ik aanvankelijk schreef) wou ik nog vermelden, maar was ik uiteindelijk jammer genoeg vergeten.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.