Bijna tweeduizend jaar geleden, van 77 na Christus tot aan zijn dood twee jaar later, schreef de Romeinse geschiedkundige Plinius de Oudere zijn Naturalis Historia. In dit grote werk wist hij onder meer te vertellen dat het grote mondingsgebied van de Maas en de Waal in de Noordzee in zijn tijd Helinium heet. Dit was geen Latijnse naam, zoals u wellicht zou vermoeden, maar een gelatiniseerde vorm van een inheemse naam. Omdat er om en nabij deze streek zowel Kelten als Germanen woonden is het de vraag uit wier taal de naam kwam en wat hij betekende.
Eigenlijk is het een wat misleidende vraag. De namen van stromen en dergelijke zijn doorgaans van zeer hoge ouderdom, met gemak stammend uit een tijd dat het Keltisch en het Germaans niet meer dan dialecten waren van de oudere taal die wij thans het Proto-Indo-Europees noemen. Sterker, zulke namen kunnen zelfs afkomstig zijn van een taal die hier werd gesproken nog voordat het Proto-Indo-Europees zich vanuit het oosten kon verspreiden, bijna vijfduizend jaar geleden. Een betere vraag is daarom of de naam langs het Keltisch of het Germaans is overgeleverd tot Plinius hem kon opschrijven.
Keltisch
De Nederlandse keltoloog Peter Schrijver meent dat Helinium hoort bij de Indo-Europese wortel *sel- ‘moeras’, en gaat daarmee uit van een Keltische weg, aangezien de ontwikkeling van h uit *s kenmerkend is voor sommige Keltische talen, maar niet het Germaans. Andere woorden van deze wortel zijn Wels heledd ‘zoutpan’ en hêl ‘weide langs een rivier, moeras’ alsmede Cornisch *heyl ‘monding’. Van het Gallisch kennen we deze klankverschuiving niet, dus in Helinium ziet Schrijver een belangrijke aanwijzing dat er in en om deze streek een Keltische taal werd gesproken die leek op die van Brittannië. En dat is op zich mogelijk, maar het bezwaar is dat de naam zo wordt geduid aan de hand van een taal wier bestaan wordt vermoed op grond van diezelfde naam. Hier schieten we dus weinig mee op, aldus mede-keltoloog David Stifter.
Een lastige h
Nu zijn er meerdere handschriften van de Naturalis Historia overgeleverd en daarmee ook andere spellingen van de naam: naast Helinium ook Hellinium, Elinium, Helinum en Helium. En in een afzonderlijke bron, de enkel in kopieën overgeleverde Peutinger Kaart uit de 4e eeuw, vinden we in hetzelfde gebied een oord met de naam Flenio. Het is zeer aannemelijk dat dit een verschrijving is van Elenio en dat de uitgang -o Vulgair Latijn is, daar waar -um Klassiek Latijn was.
Al in de tijd van Plinius was de h al aan het verdwijnen uit het Latijn en verbeterde men zichzelf vaak bij vergissing door haar te gebruiken waar zij niet thuishoorde. Het is daarom de vraag welke spelling getrouwer de daadwerkelijke naam weergaf: Helinium of Elinium. Als de naam langs het Keltisch tot ons is gekomen, geniet Elinium de voorkeur, omdat het Gallisch geen h als beginklank kende en er zoals gezegd geen echt bewijs is van een andere Keltische taal ten noorden ervan. In het geval van een Germaanse overlevering geniet Elinium eveneens de voorkeur, omdat de Oudgermaanse h van bijvoorbeeld *hūsa- ‘huis’ in die tijd nog werd uitgesproken als de ch van acht. In alle handschriften van de Naturalis Historia is deze dan ook met ch of c gespeld, terwijl Germaanse namen die in werkelijkheid zonder twijfel met een klinker begonnen soms met een h worden gespeld, zoals Hermiones en Hermunduri.
Germaans
Uitgaande van de vorm Elinium is het vervolgens mogelijk om aan te knopen bij enkele Germaanse woorden. Ten eerste is er Oudengels eolet, dat slechts eenmaal is overgeleverd, in het meer dan drieduizend regels tellende gedicht Béowulf. We lezen dat de gelijknamige held en zijn mannen wegzeilen van het huidige Zweden tot ze bij Denemarken het einde van het eolet bereiken. Hieruit valt op te maken dat het woord ofwel ‘tocht, reis’ ofwel ‘zee, water’ betekende. Als voorloper van dit eolet is uit te gaan van Oudgermaans *elutą, mogelijk afgeleid van een (verloren) werkwoord *elaną. Vergelijk de ontwikkeling van sweofot, sweofet ‘slaap’ uit *swefutą, een afleiding van *swefaną ‘slapen’.
Ten tweede is er, zoals reeds in 1936 door Siegfried Gutenbrunner is aangewezen, Oudnoords áll ‘diepe, nauwe vaart in zee of in een rivier’ en vandaar o.a. Noors ål ‘vaargeul’ en het eerste lid van de Deense plaatsnaam Aalborg. Er is wel eens gedacht dat dit niets meer is dan een overdrachtelijk gebruik van het gelijkluidende áll ‘dunne streep over de rug van een dier’, maar dat is onwaarschijnlijk gezien de (zeer oude) afleiding æla ‘snel stromen’, die nog voortleeft als IJslands æla ‘overgeven, braken’ en Faeröers æla ‘hard regenen’ en in Noors æling ‘plotselinge aanval’. De voorloper van dit mannelijke áll ware Oudgermaans *ēlaz, zoals het vrouwelijke skál ‘schaal’ uit *skēlō.
Een mogelijke evenknie hiervan treffen we bovendien in het eerste lid van Oudfries Aelmere, de 8e eeuwse naam van het binnenmeer waar de noordelijke tak van de Rijn in uitmondde en dat later in de Zuiderzee veranderde en uiteindelijk het IJsselmeer. De hedendaagse gemeente- en plaatsnaam Almere is een vernoeming naar dit vroegere meer. Minder aantrekkelijk is de gangbare duiding dat het eerste lid gelijk is aan aal ‘paling’ dan wel al- ‘geheel’.
Als we het hierbij zouden laten is het op zijn minst mogelijk dat Elinium vanuit het Germaans tot Plinius is gekomen en blijkt Schrijvers duiding des te minder dwingend. Het kan hier dan gaan om een weergave met Latijnse uitgang van Oudgermaans *Elinją of met lange klinker *Ēlinją. Hetzelfde achtervoegsel is te vinden in *wōstinją, de voorloper van Oudengels wésten en ons eigen woestijn. Die ą geeft overigens aan dat de a werd uitgesproken met een neusklank zoals we die van het Frans kennen.
Uitdrijving
Vervolgens zijn deze woorden het beste te herleiden tot de Indo-Europese wortel *h1elh2– (met *h1 en *h2 als klanken die in haast alle dochtertalen al verdwenen waren). We kennen deze anderszins van Grieks elaúnō ‘drijven, duwen, smeden (gieten)’ en waarschijnlijk ook Armeens elanem ‘naar buiten gaan, uitvloeien, stijgen, worden’. Voor de naam van een monding, zeker de brede monding van de Maas en de Waal, past dit goed.
En gezien ‘drijven’ als grondbetekenis van deze wortel kunnen we er nog meer Germaanse woorden mee verbinden, zij het niet in verband met waterstromen. Te noemen is in elk geval de groep van Oudnoords eljan, Oudsaksisch ellian en Oudengels ellen, alle met een betekenis als ‘geestdrift, gedrevenheid, moed’. Ook die van Middelnederlands elsne ‘priem’ en Nederlands els dient zich aan, wanneer we de afleiding van drevel ‘puntige ijzeren bout’ van drijven vergelijken. Ten slotte zijn Drents ulm, ölm ‘ongedurig’ en Oudnoords olmr ‘woedend’ te overwegen, uitgaande van een oudere betekenis ‘driftig’.
In het Keltisch lijkt ondertussen geen spoor van deze wortel te zijn, behalve misschien een woord voor ‘zwaan’, in de vorm van onder meer Oudiers elu en Middelwels alarch. Dat maakt het al met al aannemelijk zo niet waarschijnlijk dat Elinium langs het Germaans is overgeleverd en dat de monding geruime tijd in Germaans gebied heeft gelegen.
Fulk, R., R. Bjork & J. Niles, Klaeber’s Beowulf, fourth edition (Toronto, 2008)
Gutenbrunner, S., “Zu niederrheinischen Flussnamen” in Zeitschrift für celtische Philologie 20 (1936) 448-60
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre, 7. Auflage (Berlijn 1969)
Mayhoff, K., C. Plini Secundi Naturalis historiae libri XXXVII (Leipzig, 1875-1906)
Reichert, H., “Vacalus” in Reallexikon der germanischen Altertumskunde 32 (2006) 30-2
Schönfeld, M., “Hol, hel” in De Nieuwe Taalgids 37 (1943) 93-9
Schrijver, P., “Welsh heledd, hêl, Cornish *heyl, “Latin” helinium, Dutch hel-, zeelt” in NOWELE 26 (1995) 31-42
Stifter, D., “Lenition of s in Gaulish?” in The Sound of Indo-European: Phonetics, Phonemics, and Morphophonemics (2012) 523-40
Udolph, J., “Helinium” in Reallexikon der germanischen Altertumskunde 14 (1999) 308-10
Weiss, M., Outline of the Historical and Comparative Grammar of Latin (New York, 2009)
Ik vind het een mooie naam. Jammer dat wij deze niet hebben kunnen behouden voor ons stukje aarde. Ik vind de ‘neder’ in Nederland nooit zo positief naar voren komen en echt mooi vind ik het ook niet. Hoe spreek je ‘Elinja’ nou uit met * en de superscript ‘n’? (Ik heb echt geen idee wat al die extra tekens betekenen.)
Het sterretje is enkel om aan te geven dat het woord (in die oorspronkelijke vorm) niet is overgeleverd, dus dat het een reconstructie betreft.
Een hedendaagse Nederlandstalige zou *Elinjan uitspreken als ELL-in-jah, met de laatste klinker genasaliseerd, dus rijmend op Frans dans.
Bij de nevenvorm Ēlinjan is de eerste klinker als in Engels bad.
Bedankt voor de uitleg!