Een jas om het lijf

Ooit moesten onze verre voorouders in deze koele delen van Middenaarde genoegen nemen met grove dierenhuiden tegen het akel van kou en neerslag. Deze wat lompe en soms te warme bekledingen werden in latere tijden, bij kunste van naaien en weven, ingeruild voor hulsels fijner en fraaier, te weten jassen en mantels. Wanneer de eerste echte jassen in onze streken werden gebruikt is niet te zeggen –in elk geval in de Oudheid al– maar ons woord ervoor duikt pas laat op in de schriftelijke overlevering: jas in de vroege achttiende eeuw en het meer oostelijke, Nederduitse jes in de Late Middeleeuwen.

Voor de duidelijkheid, jas en jes hebben vanaf hun vroegste voorkomen hoofdzakelijk de betekenis gehad van een gemouwd, min of meer sluitend en meestal lang kledingstuk dat over de bovenkleding wordt gedragen ter bescherming tegen de elementen.

jasDoor bodemvondsten en eigentijdse afbeeldingen weten we dat één soort jas in het bijzonder in de Germaanse wereld geliefd was. Deze Klappenrock, om met een betrekkelijk nieuw Duits woord te spreken, werd gekenmerkt door schuine, over elkaar geslagen flappen die met een gordel om het middel op hun plaats werden gehouden. (Knopen waren nog niet in gebruik.) Omdat hij rond 400 na Chr. moet zijn overgenomen van de Hunnen en Avaren, ruitervolken uit het oosten, is het denkbaar dat ook het woord jas daar vandaan komt. Verdere aanwijzingen of bewijzen hiervoor zijn echter nog niet gevonden. De herkomst van het woord is hoe dan ook een raadsel.

Omdat het woord een beperkte verspreiding heeft –naast het Nederlands en Nederduits alleen het Fries– en pas vrij laat op schrift voorkomt, wordt wel aangenomen dat het vrij jong is dan wel ontleend. Volgens één duiding is het verkort uit paljas, dat eigenlijk ‘strozak, strobed’ betekent en bij uitbreiding ‘potsenmaker’ en zelf afkomstig is van Frans paillasse ‘strozak’. Maar behalve in vorm is er geen overlap tussen de twee. Dat wil zeggen: jas is niet in de betekenissen van paljas overgeleverd en andersom paljas niet in die van jas. Bovendien is hiermee de vorm jes onverklaard gebleven.

Andere duidingen zijn nog minder overtuigend. En dan is er nog de vraag of jas op de ene of andere wijze nog iets te maken zou kunnen hebben met het werkwoord jassen, dat naast ‘(aardappels) schillen’ ook ‘slaan’ en ‘(ver)drijven’ betekent.

Als jas een inheems woord is, en er is geen reden om die mogelijkheid op voorhand uit te sluiten, dan kunnen we aanknopen bij enkele woorden in verwante talen, te weten onder meer Oudkerkslavisch po-jašǫ, Litouws júosti, Lets juôzt en Grieks zṓnnumi, die allen ‘(om)gorden, omsluiten’ betekenen en voortzettingen zijn van Proto-Indo-Europees *i̯éh3s-, *ih3s-. De betekenis ligt niet ver van die van ‘jas’ af, aangezien een jas het lichaam omsluit en zoals gezegd vanouds met een gordel werd vastgezet. De vorm levert echter bezwaren op, want dit werkwoord zou zich klankwettig hebben ontwikkeld tot Oudgermaans *jōs-, *īz-.

Maar daar valt nog een mouw aan te passen. De oorspronkelijke aoristus (een soort verleden tijd) van dit werkwoord was namelijk *i̯ḗh3s-s-, *i̯éh3s-s- en deze zou zich klankwettig hebben ontwikkeld tot Oudgermaans *jēss-, *jōss- (later *jēs-, *jōs-). Naar analogie van bijvoorbeeld de verleden tijd *wōsk- bij Oudgermaans *wask- ‘wassen’, is het mogelijk dat er op grond van *jōss- een nieuwe tegenwoordige tijd *jass- werd gevormd en daarmee de onbepaalde wijs *jassaną ‘(om)gorden, omsluiten’. Dit kan de voorloper zijn van het reeds genoemde Nederlands jassen ‘(aardappels) schillen; slaan; (ver)drijven’. Wie een aardappel schilt maakt immers een omgordende beweging, en wie met een gesel, zweep of riem slaat omgordt als het ware zijn doel. Vergelijk hoe Nederlands gorden vroeger ook ‘met een riem geselen’ kon betekenen. Vergelijk bovendien hoe Litouws júosti en Lets juôzt, hierboven genoemd, behalve ‘(om)gorden, omsluiten’ bij uitbreiding beide ook ‘slaan’ betekenen en het tweede zelfs ook ‘haasten’.

Van *jassaną zou ten slotte met het veelgebruikte achtervoegsel *-iz eenvoudig een zelfstandig naamwoord *jassiz afgeleid kunnen zijn als voorloper van jas. De nevenvorm jes heeft dan zijn e in stede van a onder invloed van de i. Vergelijk hoe Oudgermaans *gastiz heeft geleid tot zowel Nederlands gast als Oudengels gest, Engels guest.

Onze woorden jas en jassen zouden daarmee ruim tweeduizend jaar oud zijn, en al vroeg –of van begin af aan– tot een tamelijk klein gebied beperkt zijn.

Beelden
Rutger Hauer in The Last Kingdom. Indruk van een Saksische krijger omtrent 800 na Chr., door Federfrei. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Slavic Inherited Lexicon (Leiden, 2008)

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)

Fraenkel, E., Litauisches etymologisches Wörterbuch. I-II (Heidelberg-Göttingen, 1955-1965)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre, 7. Auflage (Berlijn 1969)

Owen-Crocker, G., Dress in Anglo-Saxon England (Woodbridge, 2010)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Rix, H., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)

 

12 gedachtes over “Een jas om het lijf

  1. Al denk ik dat het ‘jassen’ van aardappelen niet per se met de ‘omgordende’ beweging hoeft te maken. Ik denk eerder aan een afkorting van ‘uit de jas helpen’, net zoals ‘schillen’ ook ‘ontschillen’ is.

    1. Haha, ja dat ligt inderdaad meer voor de hand. Ik kwam ook een vermelding tegen van jes (niet jas) in de betekenis ‘(aardappel)schil’. Al is het denkbaar dat deze mede onder invloed van het werkwoord is ontstaan. Maar dan zouden we waarschijnlijk weer jas verwachten. Er is immers geen jessen.

  2. Hoi Olivier,

    eens een vraag, in het Twents is JAS => JAKKE / JÄKKE kan het ook zij dat een voorloper van JAS ooit als JASCHE (Twents CH => K) voor kwam, of is ons jakke onder invloed van het Frans jaquette ontstaan en waar komt deze dan weer weg?

    NL.: Gast(en) => TW.: Gäste (Geste)

    1. Het woord ja(c)k is beter gescheiden te houden. Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands gaat het terug op Oudfrans jaque ‘middeleeuws wambuis, kiel met gewatteerde mouwen’, dat op diens beurt terug zou gaan ofwel op de naam Jacques (ooit in gebruik als spotnaam voor boeren) ofwel langs het Spaans en/of Portugees op Arabisch šakk ‘pantserhemd, wambuis’.

      Evenredig is ook wel voorgesteld dat jas/jes teruggaat op Jasper/Jesper. Inderdaad, de naam Jas komt voor als verkorting van Jasper. Voor zover ik kan achterhalen is dit echter pas vanaf de 17e eeuw zo. Bovendien is andersom Jasper noch Jesper gevonden in de betekenis ‘jas’.

      Twents gäste is ja een goeie.

  3. Beste Olivier,

    Mooi verteld. Is het mouwloze hesje verwant aan het woord jas?
    Hier in West-Vlaanderen is het woord jas pas redelijk kortgeleden in voege getreden.
    De woorden die wij voor jas gebruikten, waren vooral frak, mantel, palto en lode, een (meestal groene) wollen mantel.

      1. Beste Olivier,
        Inderdaad, ik denk dat ik wat te vlug heb gereageerd, omdat in West-Vlaanderen de h en de j inwisselbaar waren (behangen/bejangen – ulenspiegel/ulenspiejel…). Hes/jes was dan een wat te vlug besluit.
        Met wat nadenken denk ik dat – wat hes betreft – de volgende ontwikkeling logisch kan zijn:
        Ik denk niet direct aan een inwoner uit Hessen. Het kledingstuk ‘hes’ was in zijn betekenis en in de tijd aan verandering onderhevig. Vandaag de dag is een hes meestal mouwloos, waardoor hij weer meer lijkt op een bedekking dan op de kiel die hij vroeger voorstelde. Een hesje gebruikt men nu vooral om – met zijn felle kleuren – op te vallen in het verkeer. Als ik het verleden laat meespreken, dan schijnt ‘hes’ mij een nieuwe vorm te zijn van ‘hoes’, een overtrek ter bescherming. Een hoes werd in zijn vroegste vorm gebruikt voor dekkleden van paarden en mantels van ridders. In die zin was het verwant aan de holster, dat in oorsprong hullen betekende, bedekken of wikkelen in iets. Etymologiebank haalt het woord uit het Franse ‘housse’, maar dat woord kwam weer uit ons Oudnederlands (Oudfrankisch) *hulftia en *hultia (bedekking). Bij ons bestonden de woorden ‘heft’, ‘housche’ en ‘houesch’. INL schrijft bij ‘heft’ dat het komt uit het Franse ‘houce’, maar dat is een verkeerde spelling. Het http://www.cnrtl.fr/ vindt dat woord niet.
        Het blijft natuurlijk een persoonlijke aanname, maar het kleine foutje en wat opzoekingswerk maakten dat ik een kwartiertje weer tussen (oude) woorden vertoefde.

  4. Hey Olivier,
    Een jas betekent ook ‘een troefboer’ en ik denk dat daarvan ook de samenstellingen ‘grapjas,fuifjas en mogelijk ook vechtjas’ zijn voortgekomen.Denk ook aan klaverjassen.Ook kennen we het gezegde ‘iemand een jas geven’ wat betekent ‘iemand voor het lapje houden.Volgens Stoet ook ontleend uit het kaartspel,waar ‘jassen’ betekent aftroeven,er op slaan.
    In het WNT vind ik ook het woord ‘jassig’ en dat zou ‘gauw’ betekenen;In de diamantnijverheid betekent ‘afjassen’ snel en haastig te werk gaan.Tenslotte bestaat er in het Antwerps dialect de uitdrukking ”m afjassen’ en dat is in de platte volkstaal een gezegde voor ‘masturberen’.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.