Hemel boven de Steppe

“En het is hoe dan ook duidelijk dat de vroegste proto-Turken een hemelgod hadden, dat zijn gelijkenis met de Indo-Europese hemelgod zeer opvallend is, en dat over het algemeen de aard van Indo-Europese godsdienstigheid nader tot die van de proto-Turken staat dan tot de godsdienst van enig ander volk in het Nabije Oosten of aan de Middellandse Zee.”

Mircea Eliade, de bekende godsdienstgeschiedkundige, maakte deze belangwekkende opmerking in een voetnoot van zijn onmisbare werk Patterns in Comparative Religion. In het onderhavige hoofdstuk toont hij met ettelijke voorbeelden hoe de hemelgod als opperwezen een van de wijdst verbreide en oudste voorstellingen onder volkeren wereldwijd is. Bij onze voorouders de Indo-Europeanen in het westen van de Grote Steppe heette hij *Di̯ḗus ‘Hemel’ en *Di̯ḗus ph2tḗr ‘Vader Hemel’, bij de oorspronkelijke Turken en Mongolen, verder naar het oosten, was zijn naam *Tengri ‘Hemel’.

Vanuit de Steppe
Het was in de eerste eeuwen na Christus dat groepen Turken en Mongolen westwaarts en zuidwaarts begonnen te trekken, richting Europa en het Midden-Oosten, waarvan grote delen algauw onder hun heerschappij kwamen te vallen. In groten getale bekeerden zij zich uiteindelijk tot de islam en velen namen de taal van de plaatselijke bevolking over, maar in Anatolië wist de getalsmatig kleine Turkse bovenlaag hun taal over te brengen aan hun min of meer Griekse onderdanen.

De meeste Turken en Mongolen die in het oosten op de Steppe waren gebleven bewaarden echter niet alleen hun taal, maar ook langere tijd hun trouw aan de hemelgod van hun voorouders. Zo ook Temüjin, die begin 13e eeuw onder de titel Dzjengis Khan beroemd werd als grondlegger van het Mongoolse Rijk dat later half Eurazië zou beslaan. “Eén God te hemel, en de Khan op aarde,” stond op zijn zegel geschreven. En zijn kleinzoon Möngke Khan kon per brief aan de Franse koning bevestigen dat “zulks is de orde van de eeuwige God: te hemel is slechts één eeuwige God en er is slechts één heer op aarde, Dzjengis Khan, zoon van God!”

Of de Turkse en Mongoolse talen een gemeenschappelijke voorloper hebben is onbekend, maar ze deelden in elk geval de naam van de hemel(god). In 12e eeuws Turks luidde deze Teŋri, in hedendaags Turks Tanrı (inmiddels ook verwijzend naar Allah), en in het Mongools was hij voorheen Tengri en nu Tenger. De vroegst bekende overlevering van de naam is echter uit de 4e eeuw voor Christus, te vinden in een Chinese beschrijving van de Xiōngnú, een nomadisch stamverbond dat op de oostelijke Steppe woonde. Hun woord voor ‘hemel’ is toen opgeschreven als 撑犁, tekens die in hedendaags Mandarijn als chēnglí worden uitgesproken, maar destijds vermoedelijk als *thēŋrī (zie noot).

Uit welke stammen de Xiōngnú bestonden is niet duidelijk, maar mede op grond van hun woordenschat, of dat kleine beetje dat in hun tijd door de Chinezen is opgeschreven, wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat enkele van hen Indo-Europees waren. De Indo-Europeanen waren dan ook lange tijd bijzonder invloedrijk op de Steppe, een soort snelweg voor ruiters, en stukken van de Zijderoute. Zij of hun onmiddellijke voorouders waren waarschijnlijk de herders die als eerste op de ruggen van rossen klommen, een kleine zesduizend jaar geleden, en daarmee een groot voordeel en bereik hadden.

Indo-Europeanen in China en verder
Langs de Zijderoute was tenminste één groep Indo-Europeanen vierduizend jaar geleden al beland in het Tarimbekken in wat thans deel van Noordwest-China is. Dat blijkt onder meer uit de vondst van Europide, soms rossige en blonde mummies met vlechten en ‘Schots’-geruite kleding. Uit genetisch onderzoek is gebleken dat ze nauw verwant waren aan de oorspronkelijke Indo-Europeanen in het westen, althans in de mannelijke lijn. Tot in de 9e eeuw na Christus werden in hetzelfde gebied Tochaarse talen gesproken, tezamen een van de vroegste vertakkingen van de Indo-Europese taalboom, en ook boeddhistische muurschilderingen uit die streek en tijd tonen rossige en blonde mensen.

Tochaarse vorsten in Klappenröcke in een muurschildering uit ±500 na Chr.

Verder naar het oosten, tot in het westen van het thans Chinese gewest Gānsù, woonden twee waarschijnlijk Indo-Europese, nomadische stammen wier namen in de eerste eeuwen voor Christus door de Chinezen zijn opgeschreven als 月氏 en 烏孫, tekens die in hedendaags Mandarijn worden uitgesproken als Yuèzhī en Wūsūn. De Yuèzhī waren ooit zeer machtig in hun omgeving, heersten ook over de Wūsūn en werden gevreesd door de reeds genoemde Xiōngnú, die volgens een beschrijving in het Boek van de Hàn dezelfde zeden als de Yuèzhī hadden. De rollen zouden echter omdraaien in de 2e eeuw voor Christus, toen na enkele bloedige slagen zowel de Yuèzhī als de Wūsūn ver naar het westen werden verdreven door de Xiōngnú.

Nog verder naar het oosten, op het ooit rijkelijk groene Ordos-plateau dat grenst aan het Chinese hartland, moeten ook Indo-Europese (in dit geval Scytische) nomaden hebben gewoond, getuige de uitgesproken Indo-Europese aard en stijl van de daar gevonden wapens en kunstvoorwerpen, met afbeeldingen van Europide mensen. Daadwerkelijke overblijfselen van Europide mensen zijn daar echter nooit gevonden. Mogelijk zijn ze verdreven, uitgemoord of ingelijfd door de Xiōngnú, die er in elk geval rond 200 voor Christus woonden, voordat ze de Yuèzhī aanvielen. Wel is er in een 2000 jaar oud grafveld van Xiōngnú-adel in Noordoost-Mongolië een man gevonden die volgens genetisch onderzoek Europide was, en wel Indo-Europees.

Wat de samenstelling van de Xiōngnú was is dus niet helder. Dat ze voornamelijk uit Turken en Mongolen bestonden is wel het meest waarschijnlijk, maar gezien het bovenstaande is het duidelijk dat ze tenminste enkele Indo-Europeanen in hun gelederen hadden, mogelijk een stam of twee, en dat ze enige tijd Indo-Europese invloeden hebben gehad. Volgens wijlen sinoloog Otto Mänchen-Helfen zijn er in elk geval genoeg aanwijzingen dat tenminste een deel van de Xiōngnú van Indo-Europese en dus Europide komaf was, zoals de opmerking in het Boek van de Wèi dat de Xiōngnú-maarschalk Liú Yuān, die in 311 na Christus Luòyáng veroverde, een rossige baard had.

Ontlening
Zoals gezegd is het nog niet aangetoond dat de Turkse en Mongoolse talen aan elkaar verwant zijn. Maar dat ze met *Tengri toch hetzelfde woord voor de hemel(god) hadden, maakt het goed mogelijk dat dit ooit van de ene taalgroep is overgenomen door de andere. En in dat geval is het evengoed mogelijk dat de beide taalgroepen het ooit van een Indo-Europese taal hebben overgenomen. Er was in het verleden genoeg gelegenheid voor een dergelijke ontlening, zeker aangezien groepen Indo-Europeanen geruime tijd zeer overheersend waren op de Steppe.

De vooraanstaande taalkundige Harold Walter Bailey betoogde dat het woord was ontleend aan Iraans *čanɣaraka- en dat dit anderszins niet overgeleverde woord een genasaliseerde afleiding was van Iraans čaxra- ‘wiel, kring, hemel’. (Dat is overigens de evenknie van Oudgermaans *hwehlą, *hweulą, de voorloper van Nederlands wiel.) Zo’n nasalering aan te moeten nemen is echter niet niks en de ontwikkeling van t uit č is niet heel waarschijnlijk.

Het overwegen waard is dat *Tengri is afgeleid van de zeldzame Indo-Europese wortel *teng- (of *tenǵ-), waarvan de vervoeging van de tegenwoordige tijd, *tn̥g-i̯é, zich ontwikkelde tot Oudgermaans *þunkijaną en vandaar ons dunken ‘toeschijnen, in de geest komen’. Daarnaast bestond de oorzakelijke vervoeging *tong-éi̯e- ‘in de geest laten komen’, de voorloper van Latijn tongēre ‘weten’ en Oudgermaans *þankijaną, ons denken. Verder lijkt de wortel alleen in een handjevol Tochaarse woorden te vinden, te weten Tochaars B taṅkw ‘liefde’, alsmede cäṅk ‘behagen’ en cäñcare ‘behaaglijk, heerlijk’.

We hebben dan wel aan te nemen dat deze wortel ‘(toe)schijnen’ betekende, wat wel uitstekend past bij de hemel(god). Proto-Indo-Europees *Di̯ḗus ‘Hemel’ komt immers ook van een wortel voor ‘schijnen’. We kunnen ons vervolgens afvragen waarom dát woord dan niet werd uitgeleend aan de Turkse en Mongoolse talen. Mogelijk was de voorloper van *Tengri oorspronkelijk een dichterlijke bijnaam van de hemelgod onder de Indo-Europeanen die het verst oostelijk op de Steppe woonden.

Eigen
Doch gezien het gebrek aan verdere aanwijzingen is het beter om er voorlopig van uit te gaan dat *Tengri oorspronkelijk een Turks of Mongools woord is. Vereeuwigd is hij in elk geval in Tengri Tagh, de benaming in het Oeigoers (een Turkse taal) voor het gebergte dat het Tarimbekken van de Westerse Steppe scheidt en in het Mandarijn Tiān Shān heet. In beide gevallen betekent dat de ‘Bergen des Hemels’, en eigenlijk dus ook de ‘Bergen van God’. En hoewel daadwerkelijk geloof in Tengri als hemelgod sterk is teruggedrongen, ten gunste van islam, boeddhisme en atheïsme, leeft het hier en daar tot op de dag van vandaag voort, zoals bij het Turkse volk der Toevanen, wier liederen zo mooi zijn.

Noot
Volgens de reconstructie van de Chinese taalkundige Zhèngzhāng Shàngfāng werden de tekens 撑犁 (voor het Xiōngnú-woord voor ‘hemel’) in het Oudchinees uitgesproken als *rthāŋrīl. Maar aangezien het Oudchinees al vanaf de 13e eeuw voor Christus werd gesproken zou dit zeer archaïsch zijn. Aannemelijker voor de 4e eeuw voor Christus is een wat meer versleten uitspraak als *thēŋrī, in aanloop naar de hedendaagse uitspraak, Mandarijn chēnglí.
Verwijzingen

Adams, D.Q., A Dictionary of Tocharian B, second edition (Amsterdam, 2013)

Bailey, H.W., Indo-Scythian Studies: Being Khotanese Texts, VII (Cambridge, 1985), blz. 25-41

Beckwith, C., Empires of the Silk Road: A History of Central Eurasia from the Bronze Age to the Present (Princeton, 2009)

Clauson, R., An Etymological Dictionary of Pre-Thirteenth-Century Turkish (Oxford, 1972)

Eliade, M., Patterns in Comparative Religion (New York, 1958)

Maenchen-Helfen, O.J., The World of the Huns: Studies in Their History and Culture (Berkley, 1973)

Rix, H., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Schuessler, A., ABC Etymological Dictionary of Old Chinese (Honolulu, 2007)

8 gedachtes over “Hemel boven de Steppe

    1. Dank je, Eric. Er ging voor mij een wereld open toen ik las hoe ver naar het oosten de Indo-Europese wereld wel niet reikte, rechtstreeks dan wel bij uitbreiding. Zo was de 8e eeuwse Japanse strijder Sakanoue no Tamuramaro, die als nazaat van de inwijkeling Achi no Omi zou afstammen van de Chinese keizer Hàn Língdì, volgens eigentijdse beschrijvingen een reus met rood gezicht en gele baard. (Hij was met 1 meter 78 zo’n 15 cm langer dan de gemiddelde Japanner van die periode.) Zie bijvoorbeeld blz. 30 van volume 2 van de Cambridge History of Japan.

  1. Ik veronderstel dat het woord ‘chakra’ uit het Sanskriet,waarschijnlijk wel verwant is aan
    het Iraanse woord ‘caxra’ in de betekenis van wiel ?

    1. Chakra (čakra) is inderdaad het Sanskriet woord voor wiel. Dit woord is verwant met het ons bekende cyclus. De r en l zijn soms inwisselbaar in de oudere Indo-Arische talen.

      1. Zo is dat. En het oorspronkelijke, Indo-Europese woord was *kwe-kwl-o-, een zogenaamde reduplicatie van de wortel *kwel- ‘draaien’.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.