Er wordt vaak lacherig en spottend gedaan over mensen die zich verzetten tegen leenwoorden. Zo is de afgelopen jaren mijn ervaring geweest. Die houding is deels te begrijpen, want wat voor leenwoorden in de plaats wordt gesteld doet ook vaak gekunsteld aan, zeker naarmate het ‘vervangende’ woord vele lettergrepen lang is of gewoon niet mooi klinkt. Het zou de verzetters moeten nopen tot een meer uitgedachte werkwijze, waarbij het volle vermogen van zowel de eigen taal als de spreker wordt benut. Het inzicht in dezen kan verbeteren.
Maar het lijkt ook de heersende opvatting te zijn dat werkelijk verzet tegen leenwoorden een gevecht tegen de bierkaai is, een hopeloze en uiteindelijk zinloze strijd, ten beste een lange nederlaag. Men zegt: zo is het nu eenmaal, het is niet tegen te houden. Wel, de geschiedenis leert ons anders. Eigenzinnigheid en behoud van taal is goed mogelijk, zolang men maar de wilskracht heeft en bereid is zich écht te verdiepen in wat men dagelijks achteloos gebruikt.
Laat ons een goed voorbeeld nemen. Ooit bestond er in het Grieks de benaming mathēmatikḕ tékhnē, oftewel de ‘wiskundige wetenschap’. Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands is “mathēmatikḕ een afleiding van máthēma (genitief mathḗmatos) ‘kennis, wetenschap, wiskundige wetenschap’, verwant met het werkwoord manthánein ‘leren’, dat verwant is met monter ‘opgewekt, alert’.”
Het Latijn nam dit woord over, in de vorm mathēmatica ‘wiskunde, sterrenkunde’, en van daaruit werd dat het standaardwoord in de meeste Europese talen: Frans mathématiques, Italiaans matematica, Spaans matemáticas, Portugees matemática, Iers-Gaelisch matamaitic, Schots-Gaelisch matamataig, Wels mathemateg, Fins matematiikka, Pools matematyka, Tsjechisch matematika, Engels mathematics, Duits Mathematik, Zweeds matematik, Deens matematik, Noors matematikk, enzovoort, enzovoort.
Maar kijk eens, daar is het Nederlands, met wiskunde! Wat is dat nou?
Hoe komen wij daaraan? Wel, wiskunde is een samenstelling van wis ‘zeker’ en -kunde ‘wetenschap’. Het is eigenlijk een latere variant van het woord wiskunst/wiskonst, bedacht en ingevoerd door de Vlaamse wiskundige en taalpurist Simon Stevin (1548-1620). Stevin was niet alleen een liefhebber van het Duytsch (zoals het Nederlands vroeger heette), hij vond het zelfs bij uitstek de taal van de wetenschap, zoals het met korte woorden gemakkelijk samenstellingen kon vormen. Hij ijverde voor het verkiezen van reeds bestaande Nederlandse benamingen en hij bedacht ze zelf dus ook. Het is door zijn toedoen dat het Nederlands nu eigen woorden heeft voor zaken waar de meeste andere talen vaak leenwoorden voor hebben, zoals middellijn, vlak, driehoek, kegel, vierkant, rechthoekig, omtrek, aftrekken, delen, wortel, meetkunde. Het achtervoegsel -kunde (overigens niet bedacht door Stevin) is dan ook erg vruchtbaar gebleken in het Nederlands.
Het is gemakkelijk om aan nieuwe woorden te komen door ze domweg over te nemen uit andere talen, maar het is een houding die sterk afbreuk doet aan de rijkdom tussen talen, oftewel de verscheidenheid van talen. Zij leidt ook tot verarming bínnen talen, omdat mensen zo minder geprikkeld worden tot vindingrijkheid in taal. Er zijn minder uitdagingen voor hun scheppingsvermogen. Wie het woord niet slechts als een middel ziet of als een stel al dan niet aangename klanken, maar als een mogelijkheid tot kunst, een daad van uitdrukking en een teken van een levend verleden, die zal schoonheid, rijkdom en ware betekenis vinden en zich geworteld voelen, geroerd tot verdere schepping. Simon Stevin mag dan wel op de kracht van de Nederlandse samenstelling hebben gewezen, maar de mogelijkheden in en met onze taal zijn zo veel groter, mits we iets verder willen kijken en een inniger band met haar aangaan.
Met deze overwegingen in het achterhoofd ben ik onlangs begonnen met Taaldacht, een plek op het web waar ik spelenderwijs poog te komen tot een liefdevollere en bewustere houding tot taal. Dit doe ik door middel van bespiegelingen, maar ook door het verzamelen van alternatieven voor leenwoorden. Deze alternatieven noem ik heemwoorden: woorden van eigen bodem, uit het hart van de eigen taal.
Ik hoop u de lezer te verwelkomen, opdat wij gezamenlijk onze taal kunnen verkwikken.
Wiskunde is inderdaad een woord om te koesteren, het onderscheidt ons van zowat elke andere taal (het IJslands heeft vast ook een eigen woord). Vele van Stevins nieuwvormingen hebben het echter niet gehaald, woorden zoals ‘brandsnede,wassnede,teerling,bijl,naald,slangtrek,langrond-scheefrond,…’ http://www.math.uu.nl/wiskonst/woordenlijst.html
Op BTL staan er ook enkele mooie: ‘wentelaar en geervlak’.
Wat taalzuiverheid in de wiskunde betreft, blijven het Fins en het Tsjechisch de te kloppen talen. Lieriö (cilinder)en särmiö (prisma) bijvoorbeeld, zijn echt onherkenbaar. Knap gedaan van hen en wat Finnen kunnen…
Het IJslands heeft uiteraard ook een eigen woord: stærðfræði. Hetzelfde geldt voor het Færøers: støddfrøði. Ik heb ze beide achterwege gelaten voor het dramatisch effect van wiskunde.
Bedankt trouwens voor de lijst met woorden die Stevin gebruikte.
Heb je misschien ook een goeie lijst met dergelijke (toegelichte) Finse en Tsjechische woorden? Ik zoek hoe dan ook een goed boek erover. Dit boek over Finse spraakkunst heeft overigens een vrij uitgebreid hoofdstuk over woordvorming.
Over zo’n lijst beschik ik jammer genoeg niet, ik spreek geen van beide talen. Het viel me gewoon op tijdens een bezoekje aan wikipedia hoezeer die talen eigen woorden hebben gesmeed voor begrippen waarvoor andere talen vooral internationalere termen gebruiken.
beste Olivier,
ook hier wijzen onze neuzen weer in dezelfde richting.Volledig akkoord.
Toevallig stiet ik op het woord :KOORTS.
Volgens mij is dat hier nu eens een echt eigenbodemig Nederlands woord, daar waar dat in het Duits, Zweeds en Engels het woord koorts Fieber,feber,fever luidt, afgeleid uit het Latijn febris.Een woord
dat we zeker niet mogen opgeven.
Er staat ook nog een mooi standbeeld van deze taalpurist in de stad
Brugge. De moeite waard om eens te gaan bezoeken.
“Met deze overwegingen in het achterhoofd ben ik onlangs begonnen met Taaldacht, een plek op het web waar ik spelenderwijs poog te komen tot een liefdevollere en bewustere houding tot taal. Dit doe ik door middel van bespiegelingen, maar ook door het verzamelen van alternatieven voor leenwoorden. Deze alternatieven noem ik heemwoorden: woorden van eigen bodem, uit het hart van de eigen taal.” – Het woord wis, dat samenhangt met het werkwoord weten, is ook geleend.
Het woord ‘wis’ hangt inderdaad samen met ‘weten’, is een PIE erfwoord en dus niet geleend.
Paul J. Marcus
Over het algemeen sta ik enigszins sceptisch tegenover pogingen om Germaanse alternatieven voor leenwoorden te zoeken, maar dit voorbeeld heeft mijn toch al instabiele mening nog wat verder aan het wankelen gebracht. Vooral Stevins punt m.b.t. samenstellingen vind ik belangwekkend. Het gebruik hiervan maakt het inderdaad veel makkelijker om de achterliggende structuur van abstracte kennisgebieden in de taal te weerspiegelen. Zo spreek ik liever van ‘toon’, ‘toonsoort’, ‘toonhoogte’ en ‘toonzetting’ dan van ‘tone’, ‘key’, ‘pitch’ en ‘voicing’.
Aan de andere kant zou ik wel mijn vraagtekens zetten bij het woord ‘geworteld’. Je hebt gelijk wanneer je zegt ‘wiskunde’ in onze taal als geheel meer geworteld is dan ‘mathematiek’. Punt is echter dat het vakgebied van de wiskunde helemaal niet in de Germaanse cultuurachtergrond van het Nederlands geworteld is, maar ontsproten is aan Romeinse en Griekse kiemen. Zo bezien is ‘triangle’ meer geworteld in de historische achtergrond van de wiskunde dan ons ‘driehoek’.
Paul, dank voor al je commentaren. Maar ik vind ze niet “schonend”. Ik beweer: weten en wis zijn geleend, en jij zegt botweg: weten en wis zijn PIE-woorden en dús zijn ze NIET gerleend.
Kennelijk zie je mij voor een onnozelaar aan.
Ik had eerder een vriendelijker en minder botte reactie verwacht: “Leg eens uit, onderzoeker Eigenhuis!”
Klaas Eigenhuis
Neen, mijnheer Eigenhuis, ik stel: ‘wis’ is een PIE erfwoord en dus niet geleend. Want er zijn ook geleende PIE woorden. Ik heb overigens al gevraagd naar uw onderzoek in mijn reactie van 27 mei 2011 12:12 bij Van wijkingen. Overigens meen ik mij nergens op dit forum aan enige belediging aan uw adres te hebben bezondigd.
Met de allervriendelijkste hoogachting,
Paul J. Marcus
Wis en weten hebben een “officieel” erkende reco *ueid (ablautend met *uoid (o-trap) en *uid (de zgn. nultrap). Het oerwoord is ontstaan in de OekraIne [Beekes 1995 p.313] “Onze mensen”, d.w.z. de mensen van ons HEEM (het kernwoord bij Olivier), onder wie de Hunebedbouwers, hebben dit woord geleend! Daarná is het in de “overerving” gegaan. Klaas Eigenhuis
Een mooie gedachte, de woorden ‘weten’ en ‘wis’ zijn als leenwoord uit het PIE in de taal/talen van de hunebedbouwers en hun prehistorische opvolgers overgenomen, en zo deel uit gaan maken van de erfwoordenschat van de Germaanse talen. Een probleem lijkt me, dat we helemaal niets weten van deze talen, want er is niets overgeleverd, waarvan we kunnen zeggen, dit is met zekerheid een hunebedbouwerswoord.. Maar laten we er voor het gemak vanuit gaan dat twee abstracte begrippen als ‘weten’ en ‘wis’ geleend zijn in hun taal . Dan doet zich de vraag voor: Waarbij? Bij welk produkt? In het Nederlands bestaat een leenwoord uit het Engels: know in de samenstelling know-how. Is daarmee het paradigma van to know geheel en al overgenomen? Nee: knew en known komen (nog) niet voor als leenwoord in het Nederlands. En dan gaat het bij to know in feite nog maar om een heel gering aantal mogelijke vormen. Bij ‘weten’ gaat het om groot aantal vormen die uit het PIE geleend zouden zijn. Sterker nog het gaat om bijna het hele paradigma van de tegenwoordige tijd en nog een aantal afleidingen, waaronder wis. En dit geldt voor hele zogenaamd uit het PIE geleende lexicon aan sterke werkwoorden, waarmee “onze mensen” met voor hen tot voordien onbekende begrippen, zoals ‘weten’, hun taal verrijkt hebben.
Paul J. Marcus
Goeie vragen!! Die moesten de mensen die veronderstellen dat van een leenwoord sprake is, vaker stellen!!
Maar het antwoord is simpel: de Hunebedbouwers spraken Oudhunebeds. Toen kwamen de Indogermanen op bezoek, en vanaf dat moment zijn de Hunebedbouwers een kléin beetje minder hun eigen taal gaan spreken! Ze leerden er een woordje PIE bij en namen misschien ook nog wat grammaticale wendingen van de PIE-mannen over! Klaas Eigenhuis
De Hunebedbouwers spraken ‘Oudhunebeds’. Zo lust ik er nog wel eentje: de Neanderthalers spraken ‘Oudneanderthaals’. Wat we aan woorden met een niet geheel nauwkeurige proto-indoeuropese reconstructie hebben, kunnen we simpelweg toeschrijven aan een ‘oertaal’ die we een willekeurige prehistorische groep toedichten. We weten helemaal niet, welke taal de hunebedbouwers spraken.
En in elk geval maakten de hunebedbouwers nieuwe hunebedden, dus lijkt het me sterk dat ze oudhunebeds spraken…