Onlangs bladerde ik door de schitterende foto’s die de man achter het weblog Traditio et Virtus in de loop der jaren heeft gemaakt. Zijn blik en lens zijn meestal gericht op de natuur en de oude, vaak vervallen gebouwen daarin, waaronder de ruïnes van Margam Abbey in Wales. In een poging woorden te vinden voor zulke ontroerende schoonheid, moest ik denken aan het oude woord jaracht, dat zoveel als ‘oud, veeljarig’ betekent (en de klemtoon op de eerste lettergreep heeft). Het jarachte is wat is getekend door de jaren; belast, verweerd en omloverd. Het is mij een sierlijk doch rauw woord, sprekend en evenwichtig in klank. Een waardig woord voor wat ik zag.
Maar wat is diens oorsprong? Wel, het bevat jaar, ja. En het heeft een achtervoegsel dat tot ver in de Middeleeuwen werd gebruikt: -acht. Dit heeft de betekenis ‘behept met, vol van, voorzien van’. In dit achtervoegsel zijn eigenlijk twee vormen samengevallen: enerzijds -(h)acht uit ouder -haft, bij de wortel van het werkwoord hebben, anderzijds Oudgermaans *-iht/*-aht, mogelijk een t-uitbreiding bij *-ig/*-ag, vanwaar ons welbekende achtervoegsel -ig. Het achtervoegsel -acht is na verloop van tijd enerzijds verlengd tot -achtig, anderzijds geheel verdrongen door -ig. En dat is zonde, want -achtig hangt er maar een beetje bij, en -ig is een te algemeen en vrijblijvend achtervoegsel geworden. Met -acht komt kracht.
Hieronder volgen voorbeelden uit het Vroegmiddelnederlands (vroeg 13e eeuw) en het Middelnederlands (ongeveer 1250 tot 1550), aangepast naar onze huidige spelling. Let op: de klemtoon ligt dus niet op het achtervoegsel, maar op het grondwoord.
adderacht ‘slangachtig, adderachtig’
aderacht ‘geaderd, vol aderen’
bossacht ‘bosachtig, bebost’
broekacht ‘moerassig, zompig’
eracht ‘eervol, vererend’
ernstacht ‘ernstig, gestreng’
ervacht ‘een erfelijk recht bezittend’
jaracht ‘veeljarig, oud’
klapperacht ‘kletserig, geneigd tot kletsen, veel woorden hebbend’
nevelacht ‘nevelig, mistig’
overdadacht ‘overdadig’
plichtacht ‘tijnsplichtig’
schadacht ‘schadelijk, beschadigd’
schuldacht ‘verschuldigd, verplicht, schuldig’
slapacht ‘slaperig’
stoffacht ‘stoffig, vol stof’
telgacht ‘vol takken, met veel takken’
wettacht ‘wettig’
winnacht ‘geschikt om te bebouwen’
wonacht ‘woonachtig’
Woorden als ernstacht, overdadacht, schuldacht en wettacht zijn tegenwoordig niet meer nodig, dat is duidelijk. Maar jaracht: schitterend en niet te veronachtzamen. Wat mogen wij nog meer met -acht maken?
Mijn achting voor zulk een woordenpracht….ik dacht onmiddelijk aan “dustsceawung”, het Saksische woord voor mijmeren bij jarachte archeotectuur. ( 😛 )
Jaracht…jarachtig…het zou waarachtig zomaar gebruikt kunnen worden.
Dat is een heel mooie, dustscéawung.
Hoe verwoorden wij die gedachte in het Nederlands? Misschien iets met molm ‘mengsel van vergaan materiaal’, of diens vergeten broertje melm ‘stof, droge aarde’?
Of gewoon stofmijmer?
Even zo uit de losse pols: “Doestschouwing”?.
Overigens een hele inspirerende bezigheid. Lees ook eens:
http://en.wikipedia.org/wiki/The_Ruin