De woordenschat van een volk zegt veel over diens wereldbeeld. Heeft men ergens een woord voor, dan heeft men het scherper in de aandacht. Maar hoe zit het omgekeerde? Wat betekent de afwezigheid van een woord voor de duiding van het wereldbeeld? Wat betekent het als er dingen zijn die ongenoemd blijven?
Als voorbeeld het heilige woud.
We weten dat de oude Germanen heilige wouden kenden. We kunnen echter geen Oudgermaans woord achterhalen dat specifiek ‘heilig woud’ betekende. Ja, in de dochtertalen bestonden er wel woorden voor. Zo had het Oudhoogduits harug en baro, maar die betekenden meer dan alleen ‘heilig woud’ en komen van Oudgermaanse woorden die oorspronkelijk niet specifiek ‘heilig woud’ betekenden, namelijk *harugaz ‘(gewijde) steenhoop’ en *barwaz ‘naaldboom, naaldbos’.
Als er nu inderdaad niet een Oudgermaans woord bestond dat specifiek ‘heilig woud’ betekende, wat voor conclusies kunnen we dan aan die afwezigheid verbinden? Bestond zo’n woord niet om de eenvoudige reden dat ieder woud per definitie –tot op zekere hoogte dan wel– heilig was? Was een woud in de verbeelding van onze vroege heidense voorouders in de regel een uitvloeisel van ene godheid, of anders misschien van ‘het goddelijke’ in het algemeen?
Of hadden zij niet zo’n specifiek woord voor ‘heilig woud’ omdat de heiligheid van een specifiek woud voor zich sprak? Of was een heilig woud zó bijzonder dat een verzamelwoord afbreuk zou doen aan diens heiligheid? Met andere woorden, was een heilig woud dusdanig ‘individueel’ dat ieder heilig woud op diens eigen voorwaarden werd bejegend in naam en woord?
Ik neig vooralsnog naar de gedachte dat ieder woud in zekere mate heilig was, maar dat sommige wouden nu eenmaal heiliger waren dan andere; ofwel omdat er een machtiger wezen werd geacht te wonen dan elders, ofwel omdat men daar nu eenmaal zijn offers en rituelen placht te doen.
Ik heb de indruk dat de afwezigheid van een woord voor een object, begrip etc. voornamelijk op toeval berust. Ik geef twee Italiaanse voorbeelden die me nu te binnen schieten. Het Italiaans heeft geen generiek, niet-wetenschappelijk woord voor het Nederlandse woord “uil”. Dat is lastig want gisteravond zat ik in het donker buiten te praten met buurman Giuseppe, toen er een kolossale uil overvloog. Ik moest toen vragen: “zag je die grote nachtelijke roofvogel?”. Het Italiaans heeft ook geen woord voor “zwaaien” en “wuiven” in de betekenis van iemand groeten. Men behelpt zich meestal met “salutare”, maar dat betekent alleen maar “groeten” en zegt niets over de beweging.
Dat voorbeeld van de uil vind ik hilarisch, omdat uilen als groep zo verdraaid eenvormig zijn in mijn beleving. Voor die groep geen alledaagse naam te hebben is toch wel heel bijzonder. Ik heb weliswaar geleerd niet meer op te kijken van het feit dat talen zo van elkaar kunnen verschillen, maar ik laat mij toch keer op keer weer verrassen.
Maar toeval, dat zal inderdaad een grote rol spelen. Niet overal trouwens; primitieve culturen hebben vaak minder termen voor afzonderlijke kleuren. Soms slechts twee: licht/warm en donker/koud. Maar er schijnt wel een universeel patroon te zitten in welke kleuren achtereenvolgens een eigen naam krijgen; rood eerder dan blauw bijvoorbeeld. Het heeft te maken met de gevoeligheid van cellen die met zicht te maken hebben.
Zover mij bekend zijn er nog enige plaatsnamen die mogelijk verwijzen naar heilige bossen (bv Heilo, Heiligerlee). Maar deze insteek is waarschijnlijk van later datum. Er wordt op deze wijze wel onderscheid gemaakt tussen heilige en niet (of minder) heilige bossen.
Ja, in de Germaanse dochtertalen wordt het onderscheid duidelijk gemaakt. Heiloo en Heiligerlee zijn daar inderdaad goeie voorbeelden van. Overigens, het woord *harugaz ‘(gewijde) steenhoop’, dat ik hierboven noemde, komt ook in de Noord-Hollandse plaatsnaam Hargen voor. Maar waar het in het Oudhoogduits o.a. ‘heilig woud’ betekende, betekent het in deze plaatsnaam waarschijnlijk meer algemeen ‘heiligdom’.
Ik begin te vermoeden dat ieder heilig woud in de tijd van de oude Germanen een eigen, specifieke naam had, en dat er geen verzamelwoord was. Ermelo kan daar een nagalm van zijn. Het eerst element komt van Oudgermaans *erminaz ‘groots, verheven’ en is waarschijnlijk een bijnaam van een godheid, ik vermoed *Tīwaz (> Oudnoords Týr, Oudhoogduits Zīu). De plaatsnaam betekende dan oorspronkelijk zo iets als ‘woud van de grootse’. (En niet ‘groots woud’, zoals vaak ook voor mogelijk wordt gehouden.)
Aha!
Dus Ermelo heeft dan mogelijk dezelfde basis als de ‘Erminsul’?
Nooit bij stil gestaan.
Leuk!
Ja, het eerste deel is hetzelfde woord. Maar bij de Irminsūl is het ook niet duidelijk of het nu ‘grootse zuil’ of ‘zuil van/voor de grootse’ betekende. Ik vermoed het laatste, gezien het bestaan van de zogenaamde ‘Jupiter-zuilen’ in het deel van Germanië dat binnen de grenzen van het Romeinse Rijk lag.
Het gebruik om godenzuilen te plaatsen is uiteraard wijdverbreid en zal wat betekenis betreft streek- en stamgebonden zijn geweest. ‘Irmin’ zelf zou heel goed Woen kunnen zijn. De overeenkomst van hem met Mercurius (interpretatio Romana) en het gebruik van de ‘Hermen’ (‘grenssteen’?) zuilen is ook merkwaardig. Hermes klinkt ook nog eens als Irmin. Hoewel de etymologen zich nu gierend verslikken in hun kop koffie, wil ik er pedant op wijzen dat aspecten van Woen als god van (geschreven) taal, spreuken en uitleg (hermeneutiek) en ‘psychopomp’ leuk overeenkomen alsmede ‘gedaanteverwisselaar’ en de ‘god van de reizenden’ zijn. Dat is ook al eerder en beter gezegd en mag als bekend worden verondersteld.
De etymologie van Hermes is ook niet vastgesteld en de Griekse mythologie is niet mijn maatstaf, dus kan ik misschien iets vrijer denken. 😛
De populaire vorm van de Irminsûl, die men heeft van de Extersteine reliëfs, doet mij onmiddelijk denken aan wereldboom afbeeldingen uit het M-O. Ook doet de vorm me denken aan de vorm van de ‘Vasakarve’: de schoof van Wasa. (Wasa?)
Die vorm is echter laat, en kan natuurlijk toevallig erop lijken.
Zo, van ‘zuilen’ weer terug bij ‘gewassen’. Tied veur tee. 😛
In De Lutte (in de gemeente Losser bij Oldenzaal) bestaat nog de naam Hillig Holt (‘Heilig Woud’) voor een gedeelte van die plaats. In de 10e eeuw (en praktisch zeker ook lang daarvoor) heette dat gebied Elviteri (= Elvenwoud).
Vergelijk: Oudheid van Twenthe (door Dr Gerard Seyger), Enschede 2010, p. 77v., 301 en passim.
Een interessante duiding van Elviteri! Ik zie dat die naam nog voortleeft in het eerste lid van Elfterheurne in de gemeente Losser te Overijssel. Het Oudnederlands Woordenboek (ONW) oppert echter dat Elviteri het datief enkelvoud is van een hypothetisch *Elvithara, en dan een samenstelling is van elvit ‘zwaan’ en hara ‘begroeide zandheuvel’.
Zou ik Elviteri dan eerder moeten zien als verbastering van *Elvitrio, uiteindelijk van Oudgermaans *Albitrewō ‘elvenbomen’ (> ‘elvenwoud’)?
Alleen, hoe verklaren we dan de namen van de nabijgelegen plekken Multeri (> Molterheurne) en Lutheri (> Losser)?
Geachte heer Van Renswoude/L.S. !
Dank voor uw reactie.
Het zou de communicatie over genoemd onderwerp vergemakkelijken als u mijn laatste boek zou willen lenen/kopen en zich dan – om te beginnen bijv. – richt op p. 347v. (-Heri-, -here-, – hari-; etymologie en betekenis).
met vriendelijke groet,
Gerard Seyger
De etymologische en topografische woordenboeken die ik gelezen heb, wijzen altijd op nogal prozaïsche en mondane betekenissen, alsof onze voorouders in het geheel geen religie of cultuur kenden. Uiterst merkwaardig. Keer dat boek vinden, dat lik mi-j mooi too. 🙂
wij willen graag in contact komen met dhr Gerard Seyger voor een lezing Probus Tubantia
vriendelijke groet Cor Kok 06 53613410 0f c.j.kok@ziggo.nl
Ik zoek me suf naar de betekenis cq herleiding van de plaatsnaam Wedde in Westerwolde, Groningen, wie kan mij verder helpen.
Be Mulder,
fam-mulder@planet.nl
Wedde is een plaatselijke, Groningse vorm van het oude woord wede ‘bos, kreupelhout’. Het gaat net als o.a. Engels wood en Deens ved terug op Oudgermaans *widuz ‘bos’.
(Voor de duidelijkheid: woud is van andere oorsprong, namelijk Oudgermaans *walþuz.)