Deze week is weer gebleken: Europa is nog niet af van de Mexicaanse griep, oftewel de varkensgriep, ook wel bekend onder de officiële naam Nieuwe Influenza A (H1N1). Een heuse uitbraak dreigt, en met een mogelijke epidemie zal altijd rekening worden gehouden. Taaldacht biedt helaas niets ter bestrijding of voorkoming van zulk ongeluk, doch mogelijk wel een evenwoord voor epidemie.
De Dikke van Dale geeft voor epidemie de volgende betekenis: ‘(het optreden van een) besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt, om na enige tijd weer geheel of bijna geheel te verdwijnen’. Volgens de Dikke van Dale heeft het ook evenwoorden: landziekte en volksziekte. Maar échte evenwoorden zijn het niet, voor zover er ooit sprake is van échte evenwoorden, waar dan ook. Landziekte is verouderd in de betekenis ‘epidemie’ en wordt tegenwoordig vooral gebezigd voor een ‘ziekte die vooral in een bepaald land, gebied optreedt’. Daarnaast is er volksziekte, dat ook niet echt dezelfde lading heeft als epidemie. Goed, maar wat is dan wel een goed evenwoord?
Om die vraag te beantwoorden bekijken we eerst de herkomst van epidemie. Dat komt (mogelijk nog langs het Frans) langs het Latijn uit Grieks epidēmíā ‘verspreiding’, dat op diens beurt behoort bij het bijvoeglijk naamwoord epidḗmios ‘verspreid onder het volk’. Het tweede deel daarvan herkennen we ook in het leenwoord democratie.
Nu hebben de meeste Europese talen net als het Nederlands door ontlening een of andere vorm van epidemie. Zelfs het Fins heeft niets anders dan epidemia. Maar het Duits staat zijn eigen mannetje, met Seuche. En het IJslands, koppig als altijd, heeft uiteraard een eigen woord. Nee, twéé zelfs: farsótt en faraldur. Het eerste lid in beide woorden lijkt verwant aan Nederlands varen, en sótt is hetzelfde woord als Nederlands zucht (zoals in moordzucht), verwant aan ziek. Men verwarre dat niet met het gelijkluidende zucht ‘sterke uitademing’, dat verwant is aan zuigen. We zouden naar deze IJslandse voorbeelden een woord als vaarzucht kunnen gebruiken, maar dat zal niet overtuigen.
Maar wat is dan een goed Nederlands evenwoord voor epidemie? Wel, gelet op hoe schielijk een epidemie is, is aansluiting bij een woord als razen wellicht vruchtbaar. Zo komen we bijvoorbeeld bij smetraas. Of anders barraas , dat wil zeggen ‘een bar razen’, oftewel een ‘een verschrikkelijk razen’.
Voor een andere mogelijkheid gaan we te rade bij het Oudengels. Daar bestond cwealm, met betekenissen als ‘dood, vernieling, een gewelddadige dood, slachting, moord, kwelling, plaag, pest, besmetting’. Het is een afleiding bij de wortel een sterk werkwoord dat zijn gelijke vindt in (verouderd) Nederlands kwelen ‘lijden (aan ziekte, pijn e.d.), kwijnen’, vanwaar ook kwaal en het oorzakelijk werkwoord kwellen ‘pijnigen’ (letterlijk ‘doen kwelen’). De Nederlandse tegenhanger van Oudengels cwealm zou kwelm zijn. Een fijne bijkomstigheid daarbij is het klankverband met het verder onverwante werkwoord kwellen ‘opzwellen’, aangezien een epidemie ook wel een opzwelling is.
Ten slotte kan het Oudgermaans wellicht uitkomst bieden. Daar bestond namelijk *wōlaz, vanwaar Oudsaksisch wōl ‘pest, ondergang’, Oudhoogduits wuol ‘nederlaag, ziekte’ en Oudengels wōl ‘pest, ziekte’. De Nederlandse vorm zou woel zijn. Het is verwant aan Oudnoords valr ‘de gedoden op het slagveld’, welk het eerste lid is van Valhöll ‘Walhalla’ en valkyrja ‘walkeure, vrouwelijke geest die de gedoden op het slagveld uitkiest’. En het is verwant aan Oudgermaans *sweltan, vanwaar Middelnederlands swelten ‘wegkwijnen, uitgeput zijn’ (Nederlands zwelten ‘sterven, bezwijken, creperen’), Oudsaksisch sweltan ‘sterven’, Oudengels sweltan id., Oudnoords svelta ‘verhongeren, sterven’ en Gotisch sweltan ‘sterven’. Een woord als woel heeft in elk geval letterkundige diepgang en leent zich voor een indrukwekkende uitspraak, voor wie met overtuiging en met diepe stem en streng gelaat kan bulderen: woe-oe-oel!
Zo, dat was weer een ware epidemie aan voorstellen. Met uw welnemen, uiteraard. Hopelijk treft ons geen epidemie, smetraas, barraas, kwelm of woel.
En ‘smetkwelm’ ?. 😛
Veel voorstellen inderdaad. ‘Hm’ zei Tom Poes.