In het algemene, “Hollandse” Nederlands is de n al geruime tijd bezig te verdwijnen wanneer deze oorspronkelijk aan het einde van een woord staat en een stomme e volgt. Een zin die gespeld wordt als we hebben gelopen wordt steeds vaker uitgesproken als “we hebbe gelope”.
Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich reeds voorgedaan in het Engels, het Fries en de Scandinavische talen, waar de onbepaalde wijs van werkwoorden al eeuwen niet meer op -n eindigt en de spelling dit ook weergeeft. Vergelijk Nederlands zingen met Engels (to) sing, Fries sjonge en Zweeds (att) sjunga, allen van Oudgermaans *singwanan. Het Fries kent echter nog -n-vormen in bepaalde gevallen, zoals in ik hear him sjongen ‘ik hoor hem zingen’. Bovendien eindigt in zowel het Engels als het Fries een voltooid deelwoord vaak nog op een -n die ook echt wordt uitgesproken. Vergelijk Nederlands ik heb gereden (“ik heb gerede”) met Engels I have ridden en Fries ik haw riden.
Maar die n houdt vaak stand wanneer het volgende woord in de zin met een klinker begint: “we zinge” doch “we zinge-n-over liefde”, en “de bome” doch “de bome-n-om het huis”.
Het opmerkelijke is echter dat de n ook verschijnt waar die niet thuishoort. Toen de NOS gisteren berichtte over een ongeluk met een veerboot, noemde de verslaggever een van de drenkelingen “een ervare zeeman”, zoals we konden verwachten, maar voegde eraan toe: “hij overleefde-n-et”. De n is daarmee enerhande algemene overgangsklank tussen stomme e en klinker geworden, zij het nog niet zo algemeen dat we gauw zoiets als “algemene-n-overgangsklank” horen.
Een overeenkomstig verschijnsel vinden wij in de zogenaamde linking and intrusive R (‘verbindende en indringende r’) van het Engels zoals dat in Engeland wordt gesproken. De Engelsman spreekt de r niet uit wanneer die oorspronkelijk aan het einde van een woord staat en een stomme e volgt, zoals in water, maar vaak wel wanneer het volgende woord in de zin met een klinker begint, zoals in “the wate-r-is nice”, en ook vaak waar deze niet thuishoort: the idea is nice wordt dan uitgesproken als “the idea-r-is nice”.
Wat moeten wij vinden van deze schemerende n?
Moeten we er iets van vinden? Opmerken en blijven luisteren lijkt me al genoeg.
Och, ik vroeg me af of er mensen zijn die deze ontwikkeling jammer vinden.
Zelf vind ik bijvoorbeeld de veelvoorkomende stomme e niet zo mooi en voor mijn gevoel wordt deze te meer benadrukt door de schemerende n.
Dit verschijnsel was we mij nog nooit eerder opgevallen. Ik vraag me dan ook af wat voor gevolgen dit gaat hebben. Gezien de stomme ‘e’ nogal de nijging heeft te verdwijnen naarmate de tijd verstrijkt. Ik denk dan ook dat deze ‘n’ net zo vergankelijk is.
Het is hoe dan ook indrukwekkend wat er allemaal al niet is afgesleten van het gemiddelde woord sinds Oudgermaanse tijden. We zijn op weg van een taal rijk aan verbuigingsuitgangen en met vrijheid van woordvolgorde naar een zonder verbuigingsuitgangen en met volledige vaststaande woordvolgorde (zoals het Chinees).
Inderdaad, dat was mij ook opgevallen. Het schijnt dat dit proces in een cyclus gaat. Analytisch > Isolerend > Agglutinatief > Polysyntetisch > Fusioneel > Analytisch. Het afslijten van de laatste restanten is helaas niet tegen te gaan, hoe zeer we ze ook mogen koesteren. Maar ik geloof niet dat dit proces onze taal mooier maakt. Wanneer elk woord op een vaste positie geklemd staat en er geen vervoegingen meer zijn verliest een taal nogal zijn geheimzinnigheid, karakter en flexibiliteit. Naast het feit dat je met deze vervoegingen verscheidene zaken subtieler kunt uitdrukken dan met losse woorden. Maar we kunnen alleen maar raden wat de toekomst gaat brengen.
Van mij mag de ‘stomme tussen-n’ afgeschaft worden in de spelling. Nog een teken, overigens, dat Nederlands en Afrikaans steeds verder naar elkaar groeien. Of zal ik zeggen: Een teken dat Nederlands het Afrikaans aan het inlopen is…
Ik twijfel; ik ben heimelijk toch wel vaak bekoord door ‘wortelkundige spelling’, d.w.z. spelling die het verleden van woorden toont en wat achterloopt bij uitspraak.
Toen ik de titel van dit stuk las, moest ik eerlijk gezegd vooral denken aan (Roland Holst) ‘het schemerend haar van een vergeten vrouw’. Maar dit terzijde: ook een klank kan uiteraard schemeren.
Het verdwijnen van de ‘n’ aan het einde van woorden vind ik wel spijtig, maar anderzijds heb ik er niet zo’n bezwaar tegen wanneer we dit soort klanken alleen behouden voor bepaalde gevallen (zoals het voordragen/lezen van poëzie).
De verbindings-n was mij nog niet zo opgevallen, maar in andere talen vind ik het altijd wel prettig als de stroom van klinkers en medeklinkers niet opgebroken wordt door de dam van een klinkerbotsing.
Ha, zo dichterlijk zijn de beschouwingen wederom niet, tot mijn spijt.
Ik had er nog niet bij stil gestaan wat voor mogelijkheden de sleet van de slot-n in alledaagse spraak biedt voor dichterlijke taal, zoals die dan kan afsteken. Ik vrees echter dat het voor velen eerder wat gedwongen aanvoelt als deze nadrukkelijk wordt uitgesproken, zoals de verbuiging van wie (“aan wien”) en die (“aan dien”) misschien.
Hoe dan ook, zo een dam is niet verkeerd.
Het wegvallen van die slot-n is zeker niet beperkt tot het Hollands, ook in de meeste (Nederlandse en Belgische) Brabantse en Limburgse dialecten is het algemeen. De slot-n blijft behouden in de oostelijke provincies van Nederland en in het westen van Vlaanderen.
Maar de spontane tussen-n is eigenlijk interessanter.
Het is wel verleidelijk om die spontane -n- te verbinden aan het wegvallen van de slot-n, als was het een Nederlandse liaison. Of dat terecht is, weet ik niet. Ik ben toevallig net deze week wat bezig geweest met dit fenomeen, op Twitter heb ik nog gevraagd naar wetenschappelijke literatuur over het onderwerp – maar kennelijk is die niet eenvoudig te vinden.
Zeker is wel dat het verschijnsel vrij oud is. In de boeken van Theo Thijssen en Frederik van Eeden, beide schrijvers met oog voor de spreektaal, kom je spellingen als “voelde-n-em” etc. veelvuldig tegen. (Bv. in “Het Grijze Kind”, van Thijssen: “Moet ik zeggen: tante Neeltje zag mijn heimelijke begeerte? Of: ze rook hem? Of: ze voelde-n-em? Of: ze hoorde-n-em?”)
Dialectbeschrijvingen uit de 19e eeuw (met name Winkler) geven ook voorbeelden, zowel uit het noorden als uit het zuiden van het taalgebied, wat doet vermoeden dat het fenomeen toen al wijdverbreid en dus ouder was. Maar onder welke omstandigheden is het ontstaan? Welke rol speelde de slot-n? Kan dit ook in het Gronings of het West-Vlaams? Hopelijk kom ik nog wetenschappelijke studies op het spoor.
Het was niet mijn bedoeling om de voorstelling te wekken dat het beperkt is tot het Hollands. Meer dat het een opvallende bijzonderheid is van de standaardtaal, die toch wel als “Hollands” wordt ervaren hier in het Noorden. Niettemin, u heeft gelijk.
Dat zijn ook mooie voorbeelden uit het verleden. Ik was zelf ook nog een zoektocht naar onderzoek hieromtrent begonnen, maar heb deze voortijdig gestaakt. Wellicht dat dit stuk helpt in het boven water halen van zulks.
Over het verband tussen het slijten van de slot-n en het verschijnen van de verbindings-n: het lijkt mij wel een zaak van oververalgemening van de ‘regel’ dat -n niet wordt uitgesproken aan het einde van een woord behalve wanneer een klinker volgt tot de ‘regel’ dat tussen een stomme e en een klinker altijd een -n- komt. Hypercorrectie zo u wilt. Vandaar dat ik onder “schemerende n” beide n‘en versta.