Hijmer is het diepe en deerlijke verlangen naar een thuis dat niet meer bestaat of misschien zelfs nooit heeft bestaan en de hoop dat het wacht in het hiernamaals. Het is het smachten naar gemeenschap en verworteling in een groene, voorouderlijke tijd die al dan niet verbeeld is. Het is het onafschudbare gevoel dat het huidige leven onvolkomen is, dat er iets wezenlijks ontbreekt en een belangrijk evenwicht is verstoord. Wie hijmer heeft vangt soms glimpen op van diens ware thuis – in aanzichten en klanken en geuren, en vaak in oude bossen en andere landschappen die niet ingrijpend of geheel niet door mensenhanden zijn gerept.
Het reikt verder dan zowel heimwee als nostalgie en komt meer overeen met begrippen uit andere talen, met name Wels hiraeth, Duits Sehnsucht en Portugees saudade.
Op het eerste gezicht lijkt hijmer wellicht een vermenging van heimwee en mijmeren, het verzonken zijn in diepe, vaak weemoedige gedachten. Tevens is het echter te zien als klinkerwisselend naast heem en heim, zoals lijden naast leden en leiden. Maar het is ook te duiden als een afleiding van hijmen ‘moeilijk ademhalen’, een woord dat onder meer nog voortleeft als Gronings en Drents hiemen en een oude nevenvorm is van hijgen, dat zoals snakken vanouds niet alleen ‘moeilijk ademhalen’ betekent, maar bij uitbreiding ook ‘verlangen’. Daar adem en geest vroeger als één en dezelfde werden gezien, wordt het moeilijke ademhalen ook overdrachtelijk begrepen, als het moeizame en verlangende leven. Wie hijmert wordt gehavend door een hunkering zo hevig dat het dagelijkse bestaan als zowel ijl als benauwd wordt ervaren. De ziel zoekt en worstelt, maar krijgt niet wat zij benoodt.
Hijmer zij net als ijver een mannelijk woord en u zult het niet in enig woordenboek tegenkomen, want het wordt hier voor het eerst op schrift gesteld. Te lang heeft onze taal namelijk een woord moeten ontberen voor iets dat vast door velen wordt gevoeld.
Mooi die ‘hijmer’ hoewel ik ‘hijmeren’ zo niet meteen zie zitten, evenmin trouwens als een Duits ‘sehnsuchten’ of een Portugees ‘saudadear’. Ik heb/krijg/voel… hijmer dus, zoals ook ich habe/bekomme Sehnsucht (nach…) of tenho saudades (de..). Blijkbaar moet noch het Duitse ‘Sehnsucht’ noch het Portugese ‘saudades’ (dat altijd als mv. vorm wordt gebezigd) in
de hierboven bloemrijk beschreven sferen van ‘hijmer ‘ (= weemoed / melancholie?) en ook niet in de sfeer van ‘heimwee’ of ‘nostalgie’ worden gezien maar wel steeds in de zin van een ‘(innig) verlangen’, een ‘hunkering’, een ‘hunkeren naar’, bestemd of onbestemd. Weemoed vind ik trouwens een prachtig woord dat alvast niet moet onderdoen voor ‘hijmer’….ik word er zowaar wat weemoedig bij, door weemoed bevangen, door hijmer overmand….met weemoed bezwangerd.
Nog iets over het Portugese ‘saudades’ dat in de Portugese/Braziliaanse cultuur (ziel) wel ingebakken lijkt te zijn, in elk geval een woord (uitdrukking) dat ook in het gewone, dagelijkse taalgebruik veel wordt gebezigd, zij het in diverse betekeniscontexten:
1. ‘ter saudades (de…)’ betekent zoveel als ‘een verlangen hebben naar…’, zij het steeds naar een concreet iemand of iets die/dat er (tijdelijk) niet (meer) is en in die zin ook in de betekenis van iets of iemand “missen”, in de taal van (de Spanjaard) Cervantes uitgedrukt door ‘echar de menos (algo / a alguien)’.
2. ‘causar/fazer saudades’ drukt evenzeer een verlangen uit, zij het toch iets meer onbestemd in de zin van ‘weemoedig, hijmerig worden of gestemd zijn’ (door iets of iemand dat/die er (tijdelijk) niet (meer) is).
3. ‘saudades’ kortaf, als teken van afscheidsgroet (vooral in schriftelijke communicatie), wat in onze taal neerkomt op ‘veel groeten/groetjes’ maar wel met de onderliggende strekking van “ik verlang naar je, ik mis je”.
4. ‘matar saudades’ (matar =doden) is een uitdrukking die allicht alleen in de Portugese/Braziliaanse ziel leefbaar is en neerkomt op een omkering, een ongedaan maken van ‘saudades’ en bijgevolg duidt op een blij weerzien (van iemand die er tijdelijk niet (meer) was, die men heeft “gemist”) en zelfs meer algemeen op een feestelijke bijeenkomst, een ‘viering’, een ‘gezellig samen-zijn’)
Nevenbemerking: ik merk (tot mijn spijt) via de hier vermelde WEBSCHAKEL “BOND TEGEN LEENWOORDEN” (wat ik overigens een ongelukkige benaming vind) dat er op deze webstek al enige JAREN niets meer te bespeuren valt van enige ‘strijd tegen leenwoorden’ (“laatst bijgewerkt op zondag de zevenentwintigste van lentemaand 2011” staat daar potsierlijk geschreven). Is het Heilige Vuur Van Het Eerste Uur gedoofd? Hebben de Moedige Krijgers de strijd gestaakt, hebben ze zich gewonnen gegeven of – erger nog – zijn ze overgelopen naar de ‘vijand’, huilen ze nu misschien mee met de wolven in het bos? Is de boswachter stroper geworden? Ik zie daar in elk geval geen reden voor, integendeel er is een dringende nood om de strijd op te voeren, niet tegen leenwoorden (wat op zich, bij een juiste invulling van het begrip en een overdachte toepassing van de term ‘leenwoord’ géén strijd waard is) maar wel tegen de snel voortschrijdende creolisering van onze taal door een té grote invloed en impact van het Engels, gedreven en voortgestuwd door een commercieel ingevulde en op consumptie gerichte ‘globaliseringsgedachte’ (waarin ook de ‘Verenigd Europa-gedachte’ een rol speelt), tegen de almaar toenemende VERWRINGING en VERDRINGING van onze taal waardoor ook het creatief denken, spreken en schrijven in onze taal stilvalt, er ook geen of veel te weinig nieuwe Nederlandse woorden meer ontstaan met behulp van de nochtans ruim voorhanden zijnde mechanismen van samenstelling en afleiding, eenvoudigweg toe te passen op de op zich al zeer rijke Nederlandse kernwoordenschat, verzameld en terug te vinden in het Woordenboek der Nederlands(ch)e Taal, één van de meest rijk gevulde woordenbronnen onder het geheel van alle Europese talen. Helaas wordt het niet gebruikt, is het zelfs bij de meeste Vlamingen en Nederlanders niet eens bekend. Wie torst hiervoor verantwoordelijkheid, wie ontloopt hier zijn verantwoordelijkheid of wie is hier de mol in het spel, de wolf in schapenvacht?
ZIE (via): http://nl.wikipedia.org/wiki/Woordenboek_der_Nederlandsche_Taal
Weet soms iemand iets meer over wat er van de Moedige ‘Bond tegen leenwoorden’ Krijgers van weleer geworden is?
Goede voorbeelden van het gebruik van saudade(s). Me dunkt tegelijkertijd dat de veelvuldigheid ervan een keerzijde heeft, in de zin dat het dreigt een gemeenplaats te worden en zo aan kracht inboet.
Verder ben ik het met je eens dat hijmer hebben e.d. mooier is dan hijmeren. En gesteld dat er een wonder geschiedt en het daadwerkelijk aanslaat, dan zou het weemoed niet zo snel overschaduwen. Hun betekenis verschilt immers: hijmer is meer een bepaalde vorm van weemoed.
Aangaande de BTL: ik weet niet waar de heren nu staan, maar ze hebben in die jaren zo veel puik werk geleverd dat ze wat mij betreft op hun lauweren kunnen rusten.
Hmm… ik merk dat de klanken in ‘hijmer’ me toch niet zo sterk raken als die van het Groningse ‘weenst’ (of ‘wìnst`), dat ook ‘heimwee’ en ‘verlangen’ betekent. Is er iemand die meer over het gebruik daarvan kan vertellen?
Is de kracht van weenst, wìnst niet eerder dat het nu eenmaal reeds in gebruik is en aan de gevoelens gekoppeld is? Zuiver op klank beoordeeld, dus afgezien van betekenis, vind ik hijmer wel een krachtiger en mooier woord.
Voor zover ik weet betekent weenst, wìnst oorspronkelijk zo veel als ‘gewenning, het gewend zijn’ en is het een afleiding van wennen. Dus wie weenst, wìnst heeft is zo gewend aan iets of iemand dat diens afwezigheid als een groot gemis wordt ervaren.
Grappig, bij ‘wennen’ als oorsprong krijg ik een heel ander gevoel; ik dacht eerder aan ‘wee’ en ‘wenen’.