De ware apen van het noorden

Also available in English.

Sinds de Middeleeuwen gebruiken wij het woord aap voor een zekere uitheemse vierhander. Maar dit woord werd tweeduizend jaar geleden al in de Germaanse wereld gebruikt en verwees toen waarschijnlijk naar een heel ander wezen, en wel een uit het inheemse volksgeloof: een bedrieglijke en afzichtelijke zwarte gruwel die in het water op de loer lag.

De Oudgermaanse vorm van het woord was *apō. Hiervan komen naast Middelnederlands aep (Nederlands aap) ook Oudsaksisch apo (Gronings oap, Drents aop), Oudhoogduits affo (Duits Affe), Oudengels apa (Engels ape) en Oudnoords api (Zweeds apa, Noors ape, Deens abe). Aangezien het dier hier vanouds niet voorkomt wordt meestal aangenomen dat het woord ook van elders komt, ontleend aan een andere taal en verwant aan woorden als Sanskriet kapí- en Hebreeuws qōf. De vooraanstaande Noorse wortelkundigen Bjorvand en Lindeman hebben enkele jaren geleden echter dergelijk verband na een uitgebreide verhandeling afgewezen en besloten dat *apō van onbekende herkomst is. Aangezien het niet waarschijnlijk is dat de oude Germanen een algemeen woord hadden voor een zeer zeldzaam uitheems dier zal het woord oorspronkelijk iets anders hebben betekend.

Als we dan gaan kijken naar mogelijke verwanten van *apō binnen het Germaans dan is er eigenlijk maar één te noemen, namelijk *apōn ‘water, stroom’, een vrouwelijk woord dat we vinden in menig Germaanse riviernaam, zoals *Wisapōn (nu Weesp te Noord-Holland), *Felapōn (nu Velp te Limburg) en *Askapōn (nu Aschaff te Beieren). Klopt dit verband, dan was de eigenlijke *apō een schepsel dat met water te maken had.

Deze verhouding is te meer waarschijnlijk door een weerga in de Keltische talen, die nauw verwant zijn aan de Germaanse talen. Oudgermaans *apōn ‘water, stroom’ beantwoordt namelijk aan Oudkeltisch *abon- ‘rivier’ (Oudiers ab, aub, Middelwels afon, Bretons auon) en van dit woord bestond –met verkleiningsachtervoegsel– de afleiding *abankos (Oudiers abacc, Wels afanc, Bretons avank), de naam van een zeker waterwezen. In Ierland werd abacc ook wel gebruikt als andere naam voor de luchorpáin, dwergen die volgens de verhalen in een wereld onder het water leven en soms pogen mensen ernaartoe te ontvoeren. In de overlevering van Wales wordt de afanc ook wel als zwart en zeer lelijk voorgesteld en volgens een bekend verhaal doet hij zich voor als een knappe man die zijn slachtoffer het water in wil sleuren. Tegenwoordig wordt met afanc overigens enkel naar bevers verwezen.

Opvallend is vervolgens de gelijkenis met een boze geest uit de Germaanse wereld wiens naam *nikwazaz is overgeleverd als Oudnoords nykr (Zweeds näck, Noors nøkk, nykk, Deens nøkke), Oudengels nicor (Engels nicker), Middelnederlands nicker, necker (Nederlands nikker) en Middelnederduits necker en een nevenvorm *nikwasaz als Oudhoogduits nihhus, nichus (Duits Nix). Dit wezen leeft volgens de overlevering in wateren, is zwart en lelijk (in sommige beschrijvingen ook heel harig) en poogt mensen te vangen. In de Scandinavische verhalen kan hij zich als een knappe man voordoen om mensen het water in te lokken, maar ook als een wit paard dat in het water springt als er iemand op zijn rug klimt. Zijn naam werd soms ook voor zonderlinge uitheemse waterdieren gebruikt: nijlpaarden in het Oudengels en het Oudnoords en krokodillen in het Oudhoogduits.

Op grond van het bovenstaande is het waarschijnlijk dat *apō en *nikwazaz evenwoorden waren, oftewel verwezen naar één en dezelfde soort boze watergeest. Toen de Germaanse wereld vervolgens in de Middeleeuwen werd voorgesteld aan donkere, harige, lelijke uitheemse zoogdieren die mensen na konden doen, lag het voor de hand om deze te vereenzelvigen met –of spottend te vernoemen naar– de watergeesten uit de verhalen.

Beeld
“Nøkken” (1892) door Theodor Kittelsen
Verwijzingen

Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen, 3e herziene druk (Utrecht, 2006)

Bjorvand, H. & F.O. Lindeman, Våre Arveord, revidert og utvidet utgave (Oslo, 2007)

Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (webuitgave)

Koch, J.T., Celtic Culture: A Historical Encyclopedia (Santa Barbara, 2006)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre, 7. Auflage (Berlijn 1969)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Wodtko, D. e.a., Nomina im Indogermanischen Lexikon (Heidelberg, 2008)

2 gedachtes over “De ware apen van het noorden

  1. Waren de Keltische talen niet meer verwante aan de Italische? Zou het niet ook een Keltisch leenwoord kunnen zijn, zoals “ijzer” dat is?

  2. Dat klopt, als een woord alleen voor lijkt te komen in de Germaanse en de Keltische talen, dan is ontlening van de ene aan de andere (meestal de Germaanse aan de Keltische) doorgaans aannemelijk aangezien er waarschijnlijk geen gemeenschappelijke, voorouderlijke ‘Keltogermaanse’ taal was.

    Maar het is ook mogelijk dat de ene taal de afleiding van een woord heeft ‘afgekeken’ van de andere taal.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.