Als de dagen weer langer duren dan de nachten en Middenaarde weer tot bloei komt, dan is de lente begonnen. Deze eerste voorjaarsdagen van vruchtbaarheid waren hoogtijd voor onze Germaanse voorouders en zij noemden deze *Austrōn. Dit vrouwelijke woord is nog bewaard gebleven in Duits Ostern en Engels Easter, hoewel zij inmiddels verwijzen naar de Pasen, de Christelijke feestdagen om de opstanding van Jezus.
Omdat *Austrōn net als Pasen meerdere dagen duurde, werd het woord ook wel in diens meervoud *Austrōniz gebruikt, zoals getoond door diens oudste overleveringen in de dochtertalen: Oudnederlands Ôstara (ev.), Oudhoogduits Ôstra (ev.), Ôstrun (mv.) en Oudengels Éastre (ev.), Éastran (mv.). Het woord kwam ook voor in de Oudgermaanse naam voor de maand die ruwweg met april overeenkwam: *Austramēnōþaz, welke is overgeleverd als Oudnederlands Ôstarmánoth, Oudhoogduits Ôstarmánod en Oudengels Éastermónaþ. Waarschijnlijk was de Germaanse tijdrekening zodanig dat deze maand met de lente begon, dus omgerekend op 20 of 21 maart.
*Austrōn is zo oud dat het ook buiten het Germaans zijn weergaden vindt, te weten in Litouws aušrà en –met andere achtervoegsels– o.a. Latijn Aurōra en Grieks Ēōs, waar het verwees naar zowel de dageraad als de godin van de dageraad. Of beter gezegd: de dageraad werd aldaar als de verschijning van een godin gezien. Binnen het Germaans is *Austrōn overigens verwant aan *austaz en *austeraz, de voorlopers van onder meer Nederlands oost en ooster. Het oosten is dan ook de richting waar de zon opkomt, de zijde van de dageraad.
In hoeverre de Germanen *Austrōn ook als godin zagen is niet helemaal wis, maar volgens de Engelse monnik en geschiedschrijver Beda, die omstreeks 700 na Christus leefde, was Éostre (net als Éastre een Oudengelse voortzetting van *Austrōn) de naam van de lentegodin die zijn heidense voorouders vanouds met feesten vereerden. Aan de bewering van Beda is nog wel eens getwijfeld, maar al met al is het niet waarschijnlijk dat een ernstig en geleerd man als hij zomaar het bestaan van een godheid zou verzinnen. Mede daarom is het dus vrij aannemelijk dat de oude Germanen in de komst van de lente de sterke aanwezigheid van een beminde oergeest meenden te voelen.
De bekende schrijver en hoogleraar Oudengels J.R.R. Tolkien vond het in elk geval op zijn minst een mooie gedachte. In de Silmarillion, zijn gedroomde geschiedenis van Middenaarde, lezen we over Vána, de Immer Jonge en Koningin der Bloeiende Bloemen, dat “alle bloemen ontspringen als zij langskomt en openen bij haar blik; en alle vogels zingen tot haar komst.” Het zou zo gezegd kunnen zijn over *Austrōn – of Oostere, zoals haar naam in hedendaags Nederlands zou luiden.
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Mallory, J.P. & D.Q. Adams, Encyclopedia of Indo-European Culture (Londen, 1997)
Simek, R., Lexikon der germanischen Mythologie, 3. Auflage (Stuttgart, 2006)
Vermeyden, P. & A. Quak, Van Ægir tot Ymir (Nijmegen, 2000)
Ja, de lente komt er aan!
Ik vraag me soms wel ‘ns af wat het verschil is tussen een godin (of god) en de verschijning waaraan zij gekoppeld is. Ik bedoel, was er voor de Grieken van toen wel een verschil tussen de dageraad zelf en de godin van de dageraad?
Dat vind ik ook lastig. Misschien is het te vergelijken met een muzikant en zijn muziek. De twee zijn niet een en dezelfde, maar de muziek houdt op zodra de muzikant stopt met spelen. Zo wordt in de Christelijke traditie ook de verhouding tussen God en de Schepping gezien. De Schepping is niet God en evenmin een losstaande gebeurtenis in het verleden, maar de eeuwige (en evenzeer tijdloze) inspanning van God.
Zo ook: de Godin des Dageraads is niet de dageraad, maar zonder haar aanwezigheid is er ook geen dageraad. Of in de Germaanse zin: de Bloeivrouwe is niet de bloei, maar zonder haar aanwezigheid is er ook geen bloei.
Dank voor de toelichting. Ik snap wat je bedoelt. Ik ga er nog over nadenken!
Prachtig. Wat een genot om dit te lezen.
Dank, dat verneem ik graag!
Wanneer de zon door de wolken van een laatste regenbui priemde, sprak men in onze streken altijd van ‘Lorke’ of ‘Laura’ die tevoorschijn kwam. Laura schitterde weer aan het firmament en dat moest worden benadrukt en hardop gezegd. Ook als ’s morgens de oranjerode zon aan de kim zichtbaar steeg, ‘was Laura daar weer’. Men zei dit niet wanneer er geen zon te zien was. Het Latijn zal er hier wel voor iets tussen zitten.
Bij het lezen van een boek (Salvadori M, Wereldgeschiedenis deel 5 en 6, uitgeverij De Morgen 2008) over de Ostrogoten en de Visigoten, kwam ik volgende bewering tegen: ‘Wijze’ Goten is een vertaling voor Visigothen en ‘Schitterende’ Goten voor Ostrogoten. Waarschijnlijk had de schrijver bij ‘Ostro-‘ dat schitteren van de zon in zijn gedachten en niet zozeer oostelijke windstreken (of de westelijke voor ‘Visi-‘). Het schittert waar de zon opkomt.
Laura in dezen lijkt mij een koosvorm te zijn van Latijn laurus (v.), dat oorspronkelijk ‘laurier(boom)’ en ‘lauwer(krans)’ betekende, maar bij uitbreiding ‘zegepraal, overwinning’. Zeer betamelijk voor de doorbrekende zon!
Het gelatiniseerde Ostrogothi zal inderdaad ons *Austrōn of een nauw verwant woord bevatten. Doch Visigothi lijkt me niet samengesteld met Oudgermaans *wīsa- ‘wetend’ (Gotisch weis, Nederlands wijs), maar met Oudgermaans *wesi-, *wesu- ‘goed, edel’, dat in het Gotisch wisi-, wisu- zou luiden.
Vergelijk voor de ontwikkeling van Oudgermaans -e- naar Gotisch -i- bijvoorbeeld die van Oudgermaans *wesanan ‘wezen, zijn’ naar Gotisch wisan.
De morgenstond heeft goud in de mond, want de wortel *aus van Eos baarde ook ‘aurum’ (goud).
Hartelijk dank voor het interessante en leerrijke antwoord. Hoewel ‘zegepraal’ en ‘overwinning’ mooi en heel aannemelijk klinken, durf ik bij Laura nog altijd een invloed vermoeden van het Franse, l’aurore, dat toch op het Latijnse ‘aurora’ (*Ausosa) was geschoeid. Ons West-Vlaams is doorspekt met Franse woorden.
Die invloed of herkomst zou ik ook zeker niet uit willen sluiten!
En dan op 1ste en 2de Paasdag weer Paasvuren branden dat een heidense achtergrond heeft, “Koning winter” wordt er me bestreden wat ook aan Ostara word toegeschreven. Je zou dus kunnen stellen dat we met de “Paasvuren”, Ostara helpen bij dit heidens karwij.
Zie hoe Overijssel (vooral Twenthe) “Vuurrood” kleurt tijdens het Oosterfeest.
http://www.overuit.nl/dagje-uit/paasvuren/overijssel.aspx?map=1
(Helaas kon ik alleen een kaartje van Overijssel vinden)
Groeten uit het “Blakende” Twenthe,
Jeroen H.
Ha, laat mij nu net een stuk m.b.t. het paasvuur in de mouw hebben.
En met betrekking tot Oostare als godin en het latere verchristelijkte Pasen, de Paashaas zou van origine een boodschapper zijn van Oostare tegare met de Haan en Hen die de “Eieren de vruchtbaarheid” over de (Germaanse)wereld verspreide.
Ik vraag mij echter alleen af hoezo ze in de Engelssprekende wereld over een “Easter bunny” spreken, het Paaskonijn.
De enige echte Paas-“Bunny” is Oostare zelve, mijn inzicht na.
Jeroen H.
Het wordt wel eens gezegd dat het Oudhoogduitse Ostarmanod geen overgeërfde Germaanse maandnaam is, maar direct afkomstig uit Angelsaksisch Engeland, en verspreid door de Angelsaksische missionarissen. De andere Germaanse talen kenden immers deze maandnaam niet en gebruiken heden ten dagen ook pasen/peaske/påske enz., is de redenering erachter.
Ik heb zo mijn vraagtekens bij hoe dat in zijn werk gegaan kan zijn. Nog los van hoe dat verspreid zou moeten zijn, klinkt het mij onlogisch in de oren dat Oudengels easter-/eoster- omgezet zou worden in ostar- in het Oudhoogduits. Zeker als de E beklemtoond was. Maar ik weet niet veel van linguïstiek. Gedachten?
In het Oudhoogduits was ook los Ôstra, mv. Ôstrun ‘Pasen’ in gebruik. Een vorm met Ô- zouden we inderdaad niet verwachten bij rechttoe rechtaan ontlening vanuit het Oudengels. De zendelingen of hun ontvangers zouden die dan bewust en kunstig gesmeed moeten hebben naar het voorbeeld van de beantwoording van Oudengels éast (noordelijk éost) aan Oudhoogduits ôst ‘oost’. Dat lijkt mij op zichzelf al onwaarschijnlijk, maar ik zie ook geen reden of prikkel hiertoe, te meer daar men in de tijd van Béda nog wist dat het oorspronkelijk een heidense godin betrof. En uitgerekend bij de Friezen, bij wien de Engelse zendelingen ijverig bezig waren, komen we de naam niet tegen.
Ondertussen is het duidelijk dat de naam van de godin/viering reeds in het Oudgermaans bestond, geërfd van het Indo-Europees zelfs, dus beslist geen late vorming in een dochtertaal was. Dat de naam niet in alle dochtertalen (meer) voorkwam zegt niet zo veel.
Het is nog wel te opperen dat alleen de samenstelling/maandnaam naar Engels voorbeeld gemaakt is. Gelijk minder opzienbarend en waarom deden ze dat niet tevens bij de andere maandnamen?