Het voorvoegsel ge- is geen lang leven meer beschoren. Het is binnen het Germaanse taalgebied al eeuwen over zijn hoogtepunt heen en zal uiteindelijk ook grotendeels verdwijnen uit het Nederlands. Dat is althans wat ik al enige jaren verwacht. Dus toen Steven Hagers onlangs aan enkele mede-taalkundigen vroeg hoe het Nederlands over vijf eeuwen zal klinken en kennelijk geen van hen de teloorgang van dit voorvoegsel opperde, was ik ietwat verbaasd. Nu is mij geen lopend onderzoek naar de fut van ge- bekend en heden lijkt het nog immer stevig geworteld in onze taaltuin en die van onze oosterburen, maar het lijkt mij al met al een redelijke voorspelling. Hier volgen dan enkele redenen.
Het is vaak niet nodig
Sprekers zijn over het algemeen tamelijk lui en alles wat het spreken eenvoudiger kan maken –zonder tot wanorde te vervallen– zal lonken. We gebruiken ge- vooral in het voltooid deelwoord, maar we kunnen het net zo goed weglaten omdat het bijna altijd wel blijkt uit de volgorde en het zinsverband welk woord een voltooid deelwoord is: dat heb je goed zien; het heeft weer hard regend; we hebben de hele nacht zocht; het huis is eindelijk verfd; daar ben ik boren enz. Bij sommige sterke en onregelmatige werkwoorden is het voltooid deelwoord zonder ge- hoe dan ook niet met een ander woord te verwarren: daan, heven, zeten, broken, nomen, vroren enz. En bij veel werkwoorden die al een voorvoegsel hebben is ge- nooit in gebruik geweest: begonnen, mislukt, verlaten, overweldigd, ontraden enz. Ook buiten het voltooid deelwoord is er nog menig woord dat net zo goed zonder kan: bruiken, nezen, schiedenis, weldig, staag, noeg enz. In sommige gevallen is er al een nevenvorm zonder ge- gangbaar: makkelijk, raken, tij enz.
Andere talen zijn het ook kwijt
Bewijs voor het voorgaande ligt in het lot van ge- in meerdere zustertalen en streektalen. In het Engels is het van het voltooid deelwoord afgesleten en vinden we soms nog een stompje in andere woorden, zoals enough van Oudengels genóg en aware van Oudengels gewær. Ook in het Fries en het Gronings is het grotendeels verdwenen; uitzonderingen zijn meestal leenwoorden uit het Nederlands. In het Noordgermaans/Scandinavisch is het weliswaar nooit deel van het voltooid deelwoord geweest, maar van die woorden die het wel ooit hadden is het duizend jaar geleden al geheel verdwenen, op een enkel spoor hier en daar na, zoals de g- van Noors granne ‘gebuur, buurman’.
Het Engels werkt in
De invloed van het Engels op het Nederlands is niet gering en dat zal de komende jaren ook niet afnemen. We nemen woorden en uitdrukkingen over bij de vleet en vertalen meerdere andere uitdrukkingen vrij letterlijk. Het Engels is dus een groot voorbeeld voor menig spreker van onze taal en het is daarom niet ondenkbaar dat ook het achterwege laten van ge- deels van die taal wordt afgekeken.
Buitenlanders worstelen met de g
Toevallig heeft dit voorvoegsel in het noorden van de Lage Landen een klank die voor menig anderstalige maar moeilijk is uit te spreken. De harde g wordt bij gebrek aan vermogen bijvoorbeeld vaak met een h verwisseld en die is vooral in onbeklemtoonde lettergrepen maar zwak aanwezig, waardoor het gemakkelijker helemaal kan afslijten. Nederlands lerende anderstaligen, hoewel hun aandeel enkel zal groeien, zullen niet de oorzaak zijn van het verdwijnen van ge-, maar kunnen de ontwikkeling wel versterken en versnellen.
Een tegenwerping
Menig streektaal waar ge- al eeuwen zeldzaam is, zoals het Gronings, verliest gestaag grond aan het algemeen Nederlands en Duits. In dat opzicht breidt de ge- zich weer uit. Gezien het bovenstaande is het echter maar de vraag of dit niet een tijdelijke zege is. Er lijkt een ‘natuurlijke’ neiging in de Germaanse talen te zijn om dit voorvoegsel kwijt te raken, omdat het nooit beklemtoond is en over het algemeen niet van wezenlijk belang is.
Vrees voor verwarring voorkomt niet
Als de ge- daadwerkelijk binnen afzienbare tijd verdwijnt zal dat waarschijnlijk niet overal in de taal tegelijkertijd gebeuren. Het voltooid deelwoord zou dan als eerste aan de beurt zijn, gevolgd door een boel andere woorden en uiteindelijk ook die woorden die zonder het voorvoegsel niet te onderscheiden zijn van andere woorden, met enige verwarring als gevolg. Het willen vermijden van zulke samenval is echter niet genoeg om een taalverandering te stoppen. In de geschiedenis van het Nederlands zijn al de nodige woorden samengevallen, vaak met verdwijning van woorden als gevolg. Zo ontwikkelden Oudgermaans *aluþ ‘bier’ en *ēlaz ‘paling’ zich beide tot Nederlands aal, maar het eerste woord is zo goed als verdwenen.
Hoe komen we er eigenlijk aan?
Nederlands ge- is net als Duits ge- en inmiddels verdwenen tegenhangers in zustertalen de voortzetting van Oudgermaans *ga-. Dat voorvoegsel vervulde al meerdere taken die te maken hadden met eenheid en volkomenheid. Dat wil zeggen, de betekenis reikte van ‘mede-’ en ‘samen’ tot ‘geheel’ en ‘volledig’. Nederlands gezel bijvoorbeeld komt langs Oudnederlands gesello van Oudgermaans *gasaljō ‘mede-huisling’, een afleiding van *salaz ‘langhuis, zaal, hal’, dus een gezel is eigenlijk iemand met wie een huis of hal gedeeld wordt. In de Westgermaanse talen is men ook begonnen het aan het voltooid deelwoord te voegen om de zin van afronding, voltooiing en volledigheid nadrukkelijker weer te geven. Oudgermaans *ga- is op zijn beurt weer de voortzetting van Proto-Indo-Europees *ḱo(m)-. Ook bijvoorbeeld Latijn co(m)- e.d. gaat hierop terug.
Besluit
Vraag aan een willekeurige ziel wat ge- betekent en hij of zij zal geen antwoord hebben, behalve dat het bij het voltooid deelwoord hoort. En dat is een veeg teken. De tijd zal het leren hoe lang dit oude brokje het nog volhoudt. Wat denkt u? En zou u het missen?
De vrouw van m’n opa is het vaak al kwijt bij voltooid deelwoorden. Zij is dan ook Fries, dus het zal voornamelijk daar van komen. Maar ik vond het wel grappig toen ik het las, want ik moest gelijk aan haar denken.
In de West-Vlaamse dialecten is het “ge”-voorzetsel ofwel nooit aanwezig geweest ofwel komen te vervallen waar ze gevolgd worden door een lettergreep die met een h begint. Kan aan het West-Vlaamse probleem met g en h liggen (hetzelfde als waar je het over hebt onder het kopje “Buitenlanders worstelen met de g”), maar het levert dus inderdaad op dat “iets zijn beste tijd heeft had” en dat iets wordt “ophoffen” in plaats van “opgeheven”.
West-Vlamingen zijn binnen hun taal altijd heel ordelijk geweest in het gebruiken van bepaalde taaleigenschappen. Niemand mist hier ooit met g of h. De g wordt als h uitgesproken en de h horen we niet. De moeilijkheid verschijnt alleen wanneer die streektaalspreker overschakelt naar het Standaardnederlands en extra zijn best wil doen. Dan lukken die g’s en h’s alleen wanneer die taal vaak wordt gebruikt.
Het ge- voorzetsel is binnen dat Vlaams altijd aanwezig geweest, ook voor een lettergreep die met een h begint. Het zit subtiel geplakt en bezorgt een ‘anderstalige’ niet dadelijk een duidelijke uitleg. Neem ‘kèthad’, ik heb het gehad. De ‘h’ die daar wordt gehoord is eigenlijk dat van het ‘ge-‘ voorvoegsel en niet de ‘h’ van ‘had’. Gegeven wordt zo stelselmatig als ‘hehevn’ uitgesproken; de twee h’s zijn daar nodig. Een ander voorbeeld: J’at noh zo hoopt, Hij had het nog zo gehoopt, waarbij de h’s weer de g’s vervangen maar niet de h’s. ‘Ophoffen’ ken ik niet in het West-Vlaams. Volgens mij moet dat ‘upheft’ of ‘ipheft’ zijn, met ge- als h.
Overigens wordt in zeekantig West-Vlaanderen de ge- bij een voltooid deelwoord, en alleen daar, duidelijk en klaar als een ‘e’ uitgesproken, zoals in ‘best’. ‘Enatadezeid’ staat dan voor ‘hij had dat gezegd’. Merk de Saksische ‘en’ voor ‘hij’.
Genoeg geletterd voor deze bijdrage.
Aan de kant van West-Vlaanderen waar ik vandaan kom (tussen Diksmuide en Torhout) wordt wel degelijk “ophoffen” gebruikt. Voor zover ik weet wordt “heft” als verleden tijd van “heffen” alleen rond Ieper en in Zuid-West-Vlaanderen gebruikt, net zoals de “i” (zoals in “ipheft”) alleen daar in de plaats van “u” komt. Idem voor “enatadezeid”, wat in mijn geboortestreek (toch niet zo heel ver van de zeekant af) “j’a ta gezeid” is (met een doffe “e” in die “ge”).
Beste Björn,
Ik vind geen ‘beantwoorden’ na jouw tekst, vandaar dat ik het zo probeer…
Zoals ik schreef, ken ik ‘ophoffen’ niet, maar dat wil niet zeggen dat het niet bestaat. Ik geloof best dat het in jouw buurt wordt gebruikt. ‘ J’a ta hezeid’ is een alternatief of synoniem voor ‘Enatadezeid’. Men kan beide zinnen vlot door elkaar heen horen. Het tweede zinnetje hoort bij de streektaal ten westen van de Ijzer, ‘bachten de kupe’, en bij het Zuidvlaams (Frans-Vlaams) waar die e- nog bloeit.
Wellicht speelt hier de leeftijd van de streektaalspreker een rol. Ook streektalen evolueren. Ik heb zelfs de indruk dat het West-Vlaams in de laatste vijf à tien jaar meer is veranderd dan in de laatste 50 jaar daarvoor. De taal van de jongeren is heel wat anders dan de taal die ik nog ken of herinner van mijn grootouders. Mijn taalwortels liggen ten dele in de Westkoek (Avekapelle) en ten dele in het Roeselaarse…
Dag Luc,
Ik denk dat je altijd moet “beantwoorden” via die ene oorspronkelijke knop 🙂
Wat “J’a ta gezeid” (in mijn geboortestreek is het g/h-ding minder, euh, geprononceerd, waardoor “gezeid” niet echt klinkt als “hezeid”) en “Enatadezeid” betreft: zoals gezegd, hè. Komt er eigenlijk op neer dat het aanduiden van de dialecten in West-Vlaanderen als “West-Vlaams” nogal overbodig generaliserend is (vergelijk bijvoorbeeld ook het dialect dat gesproken wordt in, pakweg Oostende, met datgene dat gesproken wordt in Koekelare, toch niet meer dan vijftien kilometer van mekaar verwijderd).
En de evolutie van dat “West-Vlaams”, tsja, ik denk dat het in grote lijnen om dezelfde evolutie gaat die de andere “streektalen” meemaken: de woordenschat is meer en meer die van het Algemeen Nederlands (zonde, want er gaat heel wat verloren op die manier), vooral de uitspraak blijft streekeigen, al is daar ook de invloed van het “verkavelingsvlaams” merkbaar (iets wat bijzonder snel gaat trouwens, want toen ik na een jaar of tien vertoeven in Vlaams-Brabant voor een tijdje terug naar West-Vlaanderen verhuisde, kreeg ik te horen “Ge zie gie nie van ier, zekers ?”).
Soit, ik ga het West-Vlaams onderonsje laten voor wat het is. Straks denkt Olivier nog dat we de zaak willen overnemen 🙂
Ik lees het graag!
Een mens leert altijd bij☺
Olivier doet dat te goed om hem zomaar van zijn troon te willen stoten. Ik denk er nog niet aan.
Blijf ons taaldachtig plezieren Olivier, en zeker op naar het volgende vichtel! Liefst meer dan vichtig keer vichtig!
Ik moet het helaas geheel met je oneens zijn. Het voorvoegsel ge- is in het Nederlands niet alleen heel vitaal, maar ook productief. Dit in tegenstelling tot in het Duits, waarin dit voorvoegsel ook bestaat. Het is echter niet zo dat het voorvoegsel in andere talen verdwenen is, het heeft er nooit bestaan. Het is een zeer recente ontwikkeling in het Duits en het Nederlands en – zoals gezegd – in het Nederlands productiever dan in het Duits.
In 2009 is de Hongaarse Zsófia Tálasi in Leiden gepromoveerd op dit voorvoegsel en ik heb haar toen voor de digitale nieuwsbrief van de Universiteit Leiden, waar ik toen nog wetenschapsvoorlichter was, over haar proefschrift geïnterviewd. Dit interview is ook overgenomen op Kennislink. http://www.kennislink.nl/publicaties/vitaal-ge-onder-de-loep
De titel van mijn artikel “Vitaal ge- onder de loep” is veelzeggend in dit verband.
Kijk eens aan, dat is een mooi onderzoek/vraaggesprek, dank je.
Maar Tálasi geeft het zelf al aan: dit voorvoegsel heeft wel degelijk bestaan in alle Germaanse talen. Het Oudengels en het Oudsaksisch wemelden ervan en het Oudfries, dat pas laat is overgeleverd, heeft nog aardig wat sporen. In het Noordgermaans/Scandinavisch is het weliswaar heel vroeg weggevallen en heeft het nooit deel uitgemaakt van het voltooid deelwoord, maar dat geef ik ook aan.
Over diens vitaliteit: ik zou ook zeker niet ontkennen dat het nog zeer productief is. Er wordt inderdaad ook nu nog menig woord van het slag gejank en gepraat mee gevormd, maar dat zijn meestal gelegenheidsvormingen die geen lang leven hebben. Ondertussen heeft het voorvoegsel alleen maar ingeboet aan veelzijdigheid. Woorden van het slag gezel en genoot of gebeuren en geschieden enz. worden er niet meer mee gemaakt. Zelden kom je nog een nieuw woord in de trant van gebergte tegen. En dat het nog steeds aan het voltooid deelwoord van nieuwe werkwoorden wordt geplakt is te verwachten, want dat is nu eenmaal de gewoonte. Ik zie het wat dat betreft meer “in één keer” van ieder voltooid deelwoord wegvallen in de monden van bepaalde (wel jonge) sprekers.
Kortom: ik denk dat ge- nog wel even blijft bestaan, maar ik zie het echt geen vijf eeuwen volhouden. Zoals Tálasi zegt was het in de Middeleeuwen aan het verdwijnen. Ik denk dat dat gaat opnieuw gebeuren en dan voorgoed.
Je hebt gelijk, ik was wel wat kort door de bocht, met mijn boude bewering. Ik had het hele stuk ook niet meer direct paraat en antwoordde voor een groot deel uit mijn herinnering. Wat ik eigenlijk had moeten zeggen, is dat het voorvoegsel in het Nederlands een geheel eigen en productieve rol is gaan spelen die het in de andere talen niet heeft.
Maar het is echt nog heel productief, denk maar aan woorden als gecomputer, ge-sms. Oké een moderne vorm à la gebergte kan ik niet meteen bedenken, maar dat wil nog niet zeggen dat die niet meer kunnen ontstaan. En zoals ik in mijn stuk op scientias.nl ook al aangeef, in de toekomst kijken is koffiedik kijken. Het kan verdwijnen, maar het kan ook niet…
Ik zou mijn hand er ook niet voor in het vuur durven steken! Ik zie het meer als een weddenschap waarvan ik de voltrekking niet meer zal meemaken, zij het één waar ik mijn kansen hoog acht.
Ondertussen bekruipt mij juist nu de behoefte om nieuwe woorden naar het voorbeeld van genoot en gebergte te smeden.
Hoe dan ook, bedankt voor een belangwekkend vraagstuk.
Onze taal kan tot haar eigen heil en toekomst wel best één en ander missen – een verdere invasie/tsoenamie van onversneden Engelse woorden en uitdrukkingen onder andere – en dus in principe ook wel het eigen voorvoegsel ge-; maar wat ons dat aan taal(vaardigheids)voordeel of aan duidelijkheid en efficiëntie in de communicatie zou kunnen opleveren, is me verre van duidelijk. (Ge)makkelijker, misschien wel, maar beter? In elk geval zorgt dit nietige ‘ge-‘ ervoor dat voltooide deelwoorden meteen herkenbaar zijn en leesproblemen of (grammaticale) misverstanden eenvoudig en gemakkelijk kunnen vermeden worden. Ik neem als voorbeeldje het belangrijke werkwoord ‘praten’: ‘ik heb gepraat’ is klaar en duidelijk een voltooid tegenwoordige tijd maar zonder ‘ge-‘ wordt ‘ik heb praat’ een wel erg dubbelzinnig zinnetje. Het is en blijft in het Nederlands – en ook in vele andere talen, onder meer in alle Romaanse talen – zeer zinvol dat werkwoordsvormen van elkaar en van andere woordsoorten duidelijk en liefst ook nog gemakkelijk kunnen worden onderscheiden. Bovendien, als die ‘ge-‘ dan toch zo overbodig zou zijn, waarom zouden we dan niet meteen ook het minstens even overbodige achtervoegsel ‘-en’ van de infinitiefvorm van alle werkwoorden op ‘-en’ kunnen weglaten? En als we dan toch zo taalzuinig en gemakkelijk zouden willen zijn, waarom dan niet meteen ook alle persoonsuitgangen van het werkwoord over boord kiepen, aangezien deze door het vaste gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden – in het Nederlands – totaal overbodig en nutteloos zijn? En
ietsje verder nog: waarom eigenlijk die (vooral voor ‘buitenlanders’) lastige ‘onregelmatige’ imperfectum vormen behouden en hebben we – per slot van rekening – wel een imperfectum vorm nodig om uitdrukking te kunnen geven aan handelingen in het verleden? En zie, daar zijn we dan, bij onze zustertaal het Afrikaans – de simpelste der simpele – dat voor alle werkwoorden en voor alle werkwoordtijden (met slechts één vorm voor de uitdrukking van de verleden tijd) én voor alle personen van het werkwoord slechts twee vormen kent: de infinitief/grondvorm (zonder ‘-en’) en het voltooid deelwoord, voor alle werkwoorden gevormd door – jawel – het voorvoegsel ‘ge-‘ voor de infinitief/grondvorm te plaatsen: ‘praat’ (infinitief/grondvorm) – ek praat, jij praat, ons praat, hulle praat – ek, jij, ons, hulle sal praat – maar: ek, jij, ons, hulle het GE-praat (perfectum, imperfectum en ‘plusquamperfectum’ in één vorm). Veel eenvoudiger en gemakkelijker kan het bijna toch niet? Maar of dit ook beter, taal-efficiënter en communicatief genuanceerder is en uiteindelijk ook leidt tot een zuiniger letter/woordenbalans zou ik toch vrij sterk durven in vraag stellen. Ik laat het hier in het midden maar zonder belang is het geenszins. Tot slot nog dit: als er al één taal is die kan meepraten/meepraat over de negatieve effecten (op linguïstiek, communicatief, cultureel en sociaal vlak) van een onevenredig grote en onredelijke invloed van een andere taal – in casu het Engels – dan is dat wel het Afrikaans en de Afrikaner gemeenschap in Zuid-Afrika. Ik moge hierbij zijdelings verwijzen naar enkele (toekomst) overdenkingen ter zake van de Zuid-Afrikaanse taalkundige prof. W. Karstens: http://www.litnet.co.za/Article/taalmuseum-en-erfenisdaglesing-2013-volledige-toespraak. Ik heb zegd / ek het gezeg en eerlijk ‘zegd’ (=gezegd?) het Afrikaanse ‘GE-zeg’ klinkt mij hier in elk geval beter in de oren dan het voorspelde toekomstige Nederlandse ‘zegd’!
Over Afrika en de invloed van Engels op het Afrikaans weet ik niet veel, maar Engels is hier in Nederland “uitgevonden” diverse dialecten in Oost-Nederland hebben, taalkundig, een nauwere band met Engels dan met (grappig genoeg) Nederlands.
Toen Karel de Grote (“Sacksenslachter”) Engelse en Ierse missionarissen naar Nederland stuurde voor de kerstening, werd er door deze opgemerkt dat ze “de boodschap” beter in Oud-Engels konden verkondigen dan in het Frankisch of Latijn, dit werd met stek vermeld van het altijd koppige Fr…, Twenthe.
De lokale uitdrukkingen: “Ick hef bin wearwulfen tenachte” en “Mien dochter mai gaarne sange singn” zouden zo uit de Beowulf epic kunnen zijn gehaald, dus stel ik nu de keervraag: wat is er exact mis met “verangeling”?
De “ge-” voor een voltooide vorm van een woord kennen we hier eigenlijk maar amper.
v.b. : “Bo joa, do he’k em nog sprokn” (Och ja, toen heb ik hem nog gesproken) “Doar aon hes’e hard warket” (Daar heeft hij hard aan gewerkt) “Tis doan, mit t Hollaands” (Het is gedaan, met het Hollands/Nederlands).
Alle talen kennen in de gesproken vorm verschillende uitspraak varianten (dialecten) maar in de geschreven (grammaticale/orthografische) vorm is of geldt er (gegeven de tijd en de cultuur) slechts één vorm als de enige mogelijke en juiste. Dit geldt voor het Nederlands maar ook voor het Engels, het Afrikaans, het Frans, het Spaans enz. De meeste talen – waaronder ook het Nederlands én het Afrikaans – betrachten bovendien ook één (standaard) gesproken vorm teneinde de onderlinge verstaanbaarheid en dus de communicatie binnen één taal(gebied) maximaal te bevorderen en daar gaat en draait het nu precies toch om, als we het over ‘taal’ en ‘talen’ hebben? Al wat daar tegen ingaat, al wat een taal – mondeling maar zeker en vast schriftelijk – vrijblijvend vertroebelt of ongelijk maakt, doet vroeg of laat afbreuk aan de kracht, de efficiëntie en de uitstraling van een (gegeven de tijd en de cultuur) geldende taal die door en binnen een bepaalde gemeenschap als (onontbeerlijk) communicatiemiddel wordt gebezigd. Over de taalfuncties van het Nederlandse/Afrikaanse voorvoegsel ‘ge-‘ kan één en ander worden gezegd en de functie ervan lijkt me alvast niet beperkt tot de vorming van het voltooide deelwoord, als formele uitdrukking van een voltooide handeling. In elk geval moet – voor een goede en ondubbelzinnige communicatie – het voltooid deelwoord te onderscheiden zijn van de grondvorm van een werkwoord. Dit kan door een voorvoegsel (zoals ge-) maar evenzeer door een achtervoegsel (bv. Spaans -ado/ido of Engels -ed/-en) of door een andere schrijfwijze (bv. Frans parler/parlé) of door een verandering van de stamklinker van het grondwoord, zoals dit onder meer ook in het Engels zeer dikwijls het geval is (bv. speak/spoken; find/found enz.). Bij een dubbel gemerkte onderscheiding – zoals dit het geval is bij menig Nederlands voltooid deelwoord (bv. stinken/ge-stonken of doen/ge-daan of spreken/ge-sproken) – kan men zich inderdaad met rede afvragen of dit dubbel merken met ‘ge-‘ naast een stamklinkerverandering wel nodig of zinvol is. Het Afrikaans – waar alle voltooide deelwoorden in alle gevallen (behalve bij het wkw. hê/hebben en sommige met een voorvoegsel samengestelde wkw.) gevormd worden door simpelweg steeds dezelfde ‘ge-‘ voor de grondvorm van het werkwoord te plaatsen – geeft ons daar een zeer duidelijk en klaar antwoord op: niet echt!
Ja, ik snap wat je bedoeld, onder de noemer “Nationale Eenheid” zou het handiger als niet makkelijker werken als daadwerkelijk alle dialecten en/of minderheidstalen allemaal aan de nationale taal (af-stammelijk) verwant waren, helaas is dat niet zo (in geen enkel land). Natuurlijk delen Nederlands(Hollands), Vlaams, Afrikaans, Limburgs, Luxemburgs, (Hoog)Duits (D. A. CH.), (Neder)Saksisch, Fries en Engels allemaal een gemene moedervorm, oud-Germaans, maar ook Deens, Zweeds, Noord en Ijslands stammen hier van af zouden deze zich dan ook volgens het Hollands moeten vervoegen?
Volgens mij is het voor een taal “gezonder” om zich te ontwikkelen in verhouding tot haar meest naaste verwanten en niet perse conforme de nationaal gepropagandeerde taal, dit is bestuurlijk natuurlijk wel weer zeer lastig.
Afrikaans stamt af van Nederlands(Hollands)/Vlaams af en zou zich dus ook in verhouding tot deze als een Direct verwante taal moeten ontwikkelen, “ge-” voorvoegsels blijven bewaard.
vb.: (Hol / Vl) spreek – sprak – (heb) gesproken / doe – deed – (heb) gedaan / werk – werkte – (heb) gewerkt.
(Af) spreek – gespreek – (het) gespreek / doe(n) – gedoen – (het) gedoen / werk – gewerk – (het) gewerk.
(je mag me verbeteren op mijn Afrikaans).
Twents, zelfs binnen de in Nederland gesproken Saksische Dialecten een vreemde eend in de bijt, is de enigste die onder het Angelsaksisch word geschaard maar het klopt nog steeds met het voorgaande, meest verwante “talen” West-Vaals, Engels, “ge-” voorvoegsel (bij werkwoorden) vervalt.
vb.: (Eng) speek – spoke – (have) spoken / do – did – (have) done / work – worked – (have) worked.
(Tw) sprek – sprok – (hef) sprokn / doa – döa(d) – (hef) doan / woarke – woarket – (hef) woarket.
Ik zou ook Fries er wel bij willen zetten maar mijn Friese spelling is nog erger dan mijn Afrikaans.
En volgens mij ligt (Zuid)Limburgs zelfs dichter bij het (Hoog)Duits dan bij het Hollands.
Wij gaan deze vakantie het woon eens proberen…..
Leuk