Het wezen van vader en moeder

Over de hele wereld, in alle talen, spreken kinderen hun ouders aan met woorden als papa en mama. Zulke zegsels en klanken behoren nu eenmaal tot de eersten die de allerkleinsten uit kunnen brengen en worden daarom uiteraard graag als benamingen aangenomen. Daarnaast bestaan er in menige taal woorden die wat zakelijker zijn – meer omschrijvend en verwijzend. Zo kent het Nederlands vader en moeder, eigenlijk stokoude woorden die duizenden jaren geleden zijn ontstaan. En ze lijken ooit te hebben verwezen naar de rollen die vader en moeder vanouds speelden.

In alle Germaanse talen bestaan vormen van vader en moeder. Vergelijk bijvoorbeeld Duits Vater en Mutter of IJslands faðir en móðir. Het is door vergelijking vast te stellen dat ze in het Oudgermaans *fader- en *mōder- luidden en in diens voorloper het Proto-Indo-Europees *ph2ter- en *meh2ter-. (De letter h2 geeft hier een klank weer die waarschijnlijk leek op de Nederlandse harde g.) Hierop gaan onder meer ook Grieks patḗr en mḗtēr, Latijn pater en māter en Oudiers athir en máithir terug.

Hoe ontleden we deze woorden vervolgens? Aangezien *ph2ter- en *meh2ter- beide uit twee lettergrepen bestaan is er goede reden om te denken dat ieder ooit van een zekere wortel is afgeleid. Maar welke? En was het achtervoegsel hier dan *-ter- of *-h2ter-?

Voor *-h2ter- pleit het voorkomen van drie andere benamingen voor verwanten: *bhreh2ter- (Nederlands broeder), *dhugh2ter- (Nederlands dochter) en *i̯enh2ter- ‘echtgenote van de broer van de echtgenoot’. Het zou dus betekenen dat deze vijf woorden zijn afgeleid van *p-, *me-, *bhre-, *dhug- en *i̯en-. Maar in de regel begint en eindigt iedere Indo-Europese wortel met een medeklinker, en *p-, *me- en *bhre- lijken dan niet bepaald op wortels.

In beginsel is het dan ook mogelijk dat het achtervoegsel eigenlijk *-ter- was en dat *ph2ter-, *meh2ter- en *bhreh2ter- er zuivere afleidingen mee zijn, en dat latere sprekers deze bij vergissing opvatten als waren het afleidingen met een achtervoegsel *-h2ter-. Dit gebruikten ze vervolgens om *dhugh2ter- en *i̯enh2ter- mee te maken.

Dit *-ter- zou vervolgens een en hetzelfde kunnen zijn als *-ter- (wisselend met *-tor-), een welgebruikt achtervoegsel waarmee een zogenaamd nomen agentis kon worden gemaakt, oftewel een zelfstandig naamwoord dat de verrichter van een handeling aanduidt, vergelijkbaar met Nederlands -er. Neem bijvoorbeeld de afleiding *dh3-tér-, *déh3-tor- ‘gever’ (Grieks dotér-, dṓtor-) bij de wortel *deh3 ‘geven’. Of neem *ǵénh1-tor- ‘voortbrenger’ (Grieks genétorρ-, Latijn genitor) bij *ǵenh1 ‘voortgebracht worden; voortbrengen’.

Dan verwijzen vader en moeder, oftewel *ph2-ter- en *meh2-ter-, dus naar een handeling of rol die kenmerkend is voor elk. Maar welke handeling dan? Met andere woorden, wat betekenen *ph2 en *meh2?

Van de eerste wordt terecht vaak aangenomen dat het de onbeklemtoonde vorm is van de bekende wortel *peh2 ‘weiden, hoeden, beschermen’, die anderszins ten grondslag ligt aan onder meer Oudgermaans *fōdrą ‘beschermende omhulling, foedraal’ (Oudengels fódor ‘schede’) en *fōdijaną ‘eten geven’ (Nederlands voeden). De andere zij te vereenzelvigen met de wortel *meh2 ‘groeien, groter worden’. Hiervan komen onder andere ook Latijn mātūrus ‘volwassen, rijp’, Oudiers már ‘groot’ en Oudgermaans *mōþrą ‘baarmoeder’ (Oudhoogduits muodar, Nederlands baarmoeder) en *maizō (Nederlands meer, Engels more).

Klopt het bovenstaande, dan zijn vader en moeder eigenlijk ‘hij die hoedt’ en ‘zij die doet groeien’ – zowel binnen als buiten de buik. Of misschien is moeder ‘zij die groeit’ bij zwangerschap.

Beeld
“Theetijd” (1900) door Hein Kever.
Verwijzingen

Fortson, B., Indo-European Language and Culture: An Introduction, 2nd edition (2010)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre, 7. Auflage (Berlijn 1969)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Ringe, D., From Proto-Indo-European to Proto-Germanic (Oxford, 2006)

Wodtko, D. e.a., Nomina im Indogermanischen Lexikon (Heidelberg, 2008)

Trask, L., “Where do mama/papa words come from?”, in University of Sussex Working Papers in Linguistics and English Language (2004)

Yakubovich, I., “Indo-European *mā- ‘to grow’, in Indoevropejskoe jazykoznanie i klassičeskaja filologija 14 (2010), 478–92

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.