Tover

De meeste mensen hebben vast wel eens de wens om te kunnen toveren: om iets uit het niets te laten verschijnen, naar het niets te doen verdwijnen of anderszins in een ogenblik te veranderen. In de verbeelding gaat dit niet zomaar, maar vereist het een keur aan spreuken, drankjes en zwaaien van de staf. Dat het spannend ware spreekt voor zich. De geest duizelt immers van de mogelijkheden en ontdekkingen dat zulks mag brengen. Maar als het bestond zou het ook duistere kanten hebben, en deze wetenschap lijkt besloten in het woord toveren zelf.

Het gevaar van de tovenarij ligt niet alleen in de gemakzucht voor de kunner en de mogelijke smart en schade voor de ander, maar ook in de misleiding en beïnvloeding. “Als hij kon toveren,” zingt Herman van Veen, “dan hielden alle mensen van elkaar.” Het is goed bedoeld, maar net als bij liefdesbrouwsels komt het neer op het knoeien met andermans vrije wil. En of men er nu wel of niet in gelooft, tovenarij lijkt onlosmakelijk met bedrog verbonden te zijn.

Nu is het werkwoord toveren afgeleid van een woord dat in het Middelnederlands tover luidde. We vinden dit woord ook in de zustertalen, in de vorm van Oudfries tāver, Oudnoords taufr en Duits Zauber, allen met de betekenis ‘toverkunst, tovermiddel’. Er was ook Oudengels téafor, dat echter verwees naar ‘rode kleurstof’. Waarschijnlijk was rode kleurstof vroeger een van verscheidene tovermiddelen. Vast te stellen is dat al deze woorden teruggaan op Oudgermaans *taubrą, maar over een verdere herkomst hebben de woordenboeken weinig te zeggen.

De onderliggende Oudgermaanse wortel *teub- (of *teuf-) ‘trekken’ is moeilijk te scheiden van de veel bekendere Oudgermaanse wortel *teuh- ‘trekken’, die te vinden is in tijgen, togen, (her)tog, teug, tocht, tucht, tuig, getuige en tuk (hetwelk onder meer ‘streek’ betekent). Het lijkt hier dan ook te gaan om twee verschillende uitbreidingen van een enkele oudere wortel.

Toch is er één woord dat verwant lijkt. Het behoorde tot een bepaald slag werkwoorden met een eigenaardige vervoeging, namelijk gekenmerkt door een afwisseling van de medeklinkers in de stam. In dit geval: 3e persoon enkelvoud *tuppōþi, 3e persoon meervoud *tubunanþi. Deze onregelmatigheid werd in de loop der tijd op verschillende wijze geëffend, waardoor het werkwoord in de dochtertalen wat uiteenlopende vormen heeft: Middelnederlands toven ‘trekken’ en tobben ‘schertsen, gek doen; kwellen, schaden’, Nederlands tobben ‘piekeren, sloven’, Middelnederduits tobben ‘trekken; knijpen; schertsen; sloven’, Gronings tòbben, tòppen ‘slepen, trekken’, Limburgs toepen, toppen, tuppen ‘bedriegen; kaarten’ en Duits zupfen (vroeger ook zopfen) ‘trekken, plukken’.

De oorspronkelijke betekenis was dus ‘trekken’, en vandaar o.a. ‘voor de gek houden’ en ‘bedriegen’. Zo’n ontwikkeling zien we ook bij Middelnederlands treken (een oude nevenvorm van trekken) en diens afleiding treke ‘list, kunstgreep, intrige, gemene streek, misdrijf’. Vergelijk verder woorden als kneep en kunstgreep en hoe mensen streken uithalen.

Klopt dit verband, dan betekende tover oorspronkelijk zo veel als ‘bedrog’ of ‘listigheid’. Het is dan ook goed voor te stellen dat mensen zich vroeger –reeds lang voor de kerstening– bedonderd en beduveld voelden door tovenaars.

Verwijzingen

Kroonen, G., The Proto-Germanic n-stems (Leiden, 2011)

Philippa, M. e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Vries, J. de, Nederlands Etymologisch Woordenboek (Leiden, 1971)

Vries, W. de, “Etymologische aanteekeningen”, in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jaargang 41 (Leiden, 1922), 189-206

4 gedachtes over “Tover

  1. Het bekoorlijkste kantje aan de woordwortelkunst is, vind ik, dat je er voor hetzelfde geld zowel op als naast kan zitten of slaan maar het aller merkwaardigste is dat het er – in het Licht der Eeuwigheid en in de Vaart der Volken – ten gronde allemaal niet zoveel toe doet. De woordwortelkunst heeft inderdaad veel, soms net iets té veel duistere kantjes en in die zin zijn er ook raakpuntjes met de wondere wereld van het orakel en het toeval, met het onverklaarbare en het bovennatuurlijke, kortom met het metafysische en het magische karakter van het rijk der goden en afgoden en zijdelings afwijkend ook met de meer aards gerichte en dus ook meer menselijk getinte wereld van de tovenarij, de goochelkunst, de zinsbegoocheling en de geneugten van het gokken en het jokken.

    Edoch, in elke taal heeft elk woord, elke klank en elk klankbeeld zijn reden van bestaan, besloten in zijn oorsprong en zijn geschiedenis in dienst en ten dienste van een volk, zijn taal en zijn cultuur, met alle logische en vooral onlogische, voorspelbare en vooral onvoorspelbare facetten daaraan verbonden. Woordwortelkunst heeft dus alvast niets van doen met dogmatische bijbelstudie of wiskunde noch met informatica of organische chemie en bijgevolg ook niet met de leer der structuralistische ‘taalkunde’ (annex transformationeel-generatieve ‘grammatica’) maar des te meer wél met etnologie, sociologie, psychologie, filosofie, religie én magie.

    Het toeval wil dat ik onlangs – in het verlengde van mijn verkenningstochten in en doorheen de Spaanse en in de Portugese taal, literatuur en cultuur – kennis maakte met een vrij ‘raar’ Portugees woordje dat mijn aandacht trok, onder meer omdat er geen Spaans, geen Italiaans en geen Frans ‘evenbeeld’ voor bestaat, nl. het woordje ‘BATOTA’ wat in het Nederlands kan staan en gaan voor onder meer ‘bedrog’, ‘list’, ‘kansspel’ en ‘vals spelen’ (FAZER BATOTA). Latijnse wortels zag ik hierin – noch bij BA-, noch bij TO-, noch bij TA-, – van geen kanten zitten of liggen en ook een achtenswaardig Portugees verklarend woordenboek bracht geen woordwortelkunstige uitkomst: ‘de origem obscura’ (van duistere/onbekende oorsprong) stond er, zoals er ook in menig andersoortig woordwortelkunstig boek dikwijls te lezen staat en waar je dus woordwortelkunstig geen knars, geen knijt, geen bal aan hebt. ‘Obscura’, ‘duister’, dat is voor mij al genoeg om zelf op woordwortelkunstig avontuur te gaan/trekken en dus dacht/fantaseerde/redeneerde ik alzo:
    Als je het woordje ‘BATOTA’ uitspreekt of probeert uit te spreken (te verklanken) zoals een doorsnee Portugeestalige (vooral uit Portugal, minder uit Brazilië, Angola of Mozambique) dat zou doen – en wat ik hier moeilijk in internationaal fonetisch schrift kan weergeven – dan verzeker ik je dat die uitspraak/klank van het Portugese woordje ‘BATOTA’ verdomd verdraaid héél, héél dicht komt te liggen bij de uitspraak/klank van ons Nederlandse (werk)woord ‘BEDOTTEN’, vooral in de Noord Hollandse uitspraak (met inslikken van de eind -n). De gelijklopende betekenis inhouden van ‘BATOTA’ en ‘BEDOTTE(N)’ maken mijn ‘woordwortelkunstig’ verhaal aannemelijk maar er is (sociologisch) méér bij elkaar te rapen, als je verder bedenkt dat zowel het koloniaal-imperialistische Portugal als het koloniaal-mercantilistische Koninkrijk der Nederlanden beide ongeveer gelijktijdig bijzonder actief waren, zowel in de Indonesische archipel (Oost-Indië / Maleisië / Timor) als in (het noorden van) Zuid-Amerika (Brazilië / Nederlands Guyana, thans Suriname) en in de Caraïben (Aruba, Curaçao….). Dit alles bij elkaar zou dan kunnen betekenen dat een oorspronkelijk zuiver Nederlands woord dat bovendien koloniaal-mercantilistisch beladen is enkel via een klankmatige verbastering terecht gekomen is in de (officiële) woordenschat van de Portugese taal en cultuur en misschien ook wel in het huidige Papiamento/Papiamentu (gecreoliseerd Portugees gekruid met Nederlands en een snuifje Spaans met een Afrikaanse toets),volkstaal en één van de officiële talen op de Caribische Benedenwindse Eilanden die trouwens nog altijd tot het ‘Koninkrijk der Nederlanden’ geacht worden te behoren.
    Dit alles om mijn ‘stelling’ kracht bij te zetten dat de ‘woordwortelkunst’ soms niet veel verder ziet dan haar neus lang is en soms ook veel verder en al vlug iets té ver lonkt dan haar neus aangeeft, waardoor de KANS op ‘vertroebeld zicht’ uiteraard groter wordt. Soms ligt de schoonheid van de ‘toevallige samenloop’ langs de paden en de paadjes van het taal bos dichter dan men zou durven/willen denken. Mijn woordwortelkunstig verhaal hierboven mag ‘waar’ zijn of ‘niet waar’ zijn, het doet er niet toe, maar ik vind het een schoon verhaal en dat is ook wat ik – in het algemeen – aan de woordwortelkunst zo aantrekkelijk, boeiend en leerrijk vind en ook zeer kan smaken en waarderen.

  2. Duits : zupfen trekken, plukken. Nederlands een ‘toef ‘ zijnde een bosje of pluk haar.
    Er bestond toch nog een ander woord voor tovenaar dacht ik nl gandman.

    1. Volgens het EWN is toef ontleend aan Frans touffe en is dat zelf uiteindelijk weer ontleend aan Oudhoogduits *zopf ‘pluk haar’.

      De samenstelling gandman ken ik niet, wel Nederlands Gand- in namen en Oudnoords gandr, een woord waarvan de betekenis niet helemaal duidelijk is, maar wel dat het toveren te maken heeft.

      Hoe dan ook lijkt gandman mij een mooi woord voor ‘tovenaar’!

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.