De mol delft en verrijst waar het hem blieft, met zijn grote voorpoten. Hij is zich van geen kwaad bewust terwijl hij grasvelden ondermijnt en verminkt met gangen en hopen. Hij zal toch ergens moeten wonen en overtollige aarde ruilen voor frisse lucht? Het is me er eentje, en zijn naam ook. Hoezo heet hij eigenlijk mol?
Laat het meteen duidelijk zijn dat mol niets te maken heeft met mollen ‘vernielen’. Dat werkwoord is niet zo lang geleden uit de oude dieventaal overgenomen en gaat eindelijk terug op een zigeunerwoord voor ‘dood, niet levend’.
In het Nederlandse taalruim is de oudst bekende vorm van onze diernaam een gelatiniseerd meervoud in een 8e eeuws zinnetje: muli qui terram fodunt (‘mollen die in de aarde wroeten’). Het is verder een beperkt woord dat we vrij laat tegenkomen en alleen in de onmiddellijke zustertalen: Middelnederduits mol, mul, Oudfries moll en Middelengels mol, molle. In het hedendaags Fries wordt het dier ook wel molwrot genoemd en in het Drents wruut. Inderdaad, van dezelfde wortel als wroeten.
Elders in het Germaanse taalruim wordt het ingewikkelder. We vinden, vrij laat, Oudsaksisch moldwerp, Oudhoogduits moltwerf, oostelijk 16e eeuws Nederlands molworp en Middelengels molwarpe, moldwarp enz. Zo op het eerste gezicht lijkt dit een samenstelling van een oud woord voor ‘zand, stof, aarde’ (overgeleverd in vormen als Oudhoogduits molta) met een afleiding van werpen. De mol dus als opwerper van zandhopen. Heel doorzichtig en daardoor ook verdacht. Zo’n samenstelling komt jong over en zou een zogenaamde volksetymologie kunnen zijn: de aanpassing van een ouder, ondoorzichtig woord zodat mensen er wat mee kunnen, in dit geval van mol. Vergelijk hoe wal, de evenknie van Engels whale, ooit is uitgebreid tot walvis.
In het Oudhoogduits bestond overigens behalve moltwerf ook de samenstelling mūwerf, waarbij mū een oud woord is voor ‘zandhoop’. Vermenging van de twee woorden leidde tot hegendaags Duits Maulwurf.
Terug naar mol. Vanouds kwam er, met de betekenis ‘hagedis, salamander’, een dubbelganger voor in vormen als Oudsaksisch mol, Oudhoogduits mol, mollo en met achtervoegsel 16e eeuws oostelijk Nederlands molck en Duits Molch. Is dit oorspronkelijk hetzelfde woord als dat voor onze slechtziende gangengraver? Zo ja, waarom delen ze een naam?
In het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands wordt geacht dat het inderdaad om één en hetzelfde woord gaat en wel afkomstig van een oude Indo-Europese wortel voor ‘donkere kleur’, bekend van onder meer Lets męlns ‘zwart’ en Grieks mélas ‘donker, zwart’ (ook in het leenwoord melancholie). Mollen en sommige soorten van hagedissen en salamanders zijn inderdaad donker van kleur. Het zou dan echter een wel heel algemene benaming zijn, niet het eerste kenmerk waar je bij mollen aan zou denken, en we zouden dan bovendien verwachten dat er meer donkere dieren met dit woord werden aangeduid. Verder, gezien het mogelijke toebehoren van woorden als Middelnederlands mael ‘vlek, teken’ en Duits malen ‘schilderen’, betekende de wortel misschien eerder iets als ‘bevlekt’ en kunnen we denken aan de opvallende tekening van de vuursalamander. Dan kan mol in de betekenis ‘gangengravend dier’ hoe dan ook beter gehouden worden voor een afzonderlijk woord met een andere, eigen herkomst.
We kunnen vervolgens denken aan verband met de wortel van Oudgermaans *malaną ‘malen’. Andere afleidingen van deze wortel zijn onder meer *mulmą ‘molm’ en *muldōn ‘zand, stof, aarde’ (in Oudsaksisch moldwerp, Oudhoogduits moltwerf). Dan zou mol de ‘vermaler’ of iets dergelijks kunnen betekenen. Of misschien sloeg het woord eerst op de opgeworpen aarde zelf. Heel aannemelijk allemaal.
We zouden het hierbij kunnen laten, ware het niet dat er een mogelijkheid rest die nog beter het wezen van de mol vange. In het Proto-Indo-Europees, de voorouder van het Oudgermaans en dus het Nederlands, bestond namelijk ook de wortel *melh3– ‘verrijzen, opkomen, verschijnen’, bekend van onder meer Sloveens moléti ‘oprijzen, uitsteken’, Servo-Kroatisch iz-mòliti ‘tonen’ (eigenlijk ‘laten verschijnen’), Lets mala ‘rand, oever’, Albanees mal ‘berg’, Middeliers mell ‘hoop, heuvel’ en mul ‘homp’ en mogelijk ook Oudiers molaithir ‘prijzen’, mits eigenlijk iets als ‘hooghouden’.
Niets, voor verwonderde en vaak getergde toeschouwers, kenmerkt de mol en zijn hopen meer dan het verrijzen.
Door Dieder Plu. Enige rechten voorbehouden.
Wederom dank voor de woordduiding Olivier! Gisteren las ik in mijn exemplaar van ‘The Book of Animal Ignorance’ (uitgave naar aanleiding van het programmma QI) een stukje over de mol. En ook hier werd verwezen naar ‘Maulwurf’ en ‘Moldwarp’. Mijn reactie was ook meteen om te zoeken naar de oorsprong van het eerste deel van de naam. Opwerper, verrijzer, of beest dat iets laat verrijzen lijkt een mooie duiding.
Dat is toevallig! De mol dolf zich kennelijk een tunnel door ons onderbewustzijn.
In het Nederlands kennen we toch ook het woord MUL / RUL zand nog, vanuit het Friese Molwrot het Drentse Wruut en Het Twentse Wreut / Vreut Vrote, zou ik eerder verwachten dat de dier naam, meer letterlijk, “vermalen [grond / zand] [wroeter / woeler]” zou betekenen.
Ook is “vermalen [grond / zand] (op)werper” een interessante verklaring.