Hoe Keltisch waren de Friezen?

In 58 na Christus reizen de twee Friese vorsten Verritus en Malorix af naar Rome om te praten over de rijksgronden die ze net bezuiden de Rijn hebben ingenomen. Al warend door de eeuwige stad belanden ze in het Theater van Pompeius en merken ze op dat er buitenlanders op voorname plekken zitten. Dat, zo wordt hun uitgelegd, zijn afgevaardigden van volkeren die hun moed en vriendschap aan Rome hebben bewezen. Daarop zeggen Verritus en Malorix dat er boven de Germanen geen sterveling uitmunt in wapens en trouw, en ze nemen ertussen plaats. Het wordt goed opgevat en de heren krijgen Romeins burgerrecht, maar keizer Nero laat evengoed de Friezen van de betwiste gronden vertrekken.

Zo schrijft Tacitus in zijn Annales. De vorsten vallen op, niet zozeer door hun houding naar Rome, als wel door hun namen. Ze lijken immers Gallisch en het kan aangeven dat de Friezen eerst Keltisch waren of iets tussen Germanen en Kelten in. Een andere aanwijzing is dat de Frīsii voor onze jaartelling hun eigen pottenstijl hadden en pas later aansloten bij die van hun oosterburen, de Chauci. “Er is dus enige reden om aan te nemen dat de Friezen oorspronkelijk een niet-Germaans volk waren dat pas in de Romeinse tijd Germaanse cultuur opnam.” Aldus J.B. Rives in zijn uitgave van Tacitus’ Germania.

Er was in elk geval een tijd dat de Kelten meer weelde, macht en aanzien hadden in het Avondland dan de Germanen, met onze taal als getuige. Zo ontwikkelde *h3rēg-, het oude Indo-Europese woord voor ‘heerser, koning’, zich onder meer tot Latijn rēx, Oudindisch rāj- en Gallisch rīx. De klankontwikkeling van de oude naar ī is kenmerkend voor het Keltisch, waardoor we weten dat Oudgermaans *rīks ‘koning’, bekend van namen als *Friþurīks (nu Frederik) en *Þeudarīks (nu Diederik), langs het Keltisch tot ons is gekomen en niet rechtstreeks uit het Indo-Europees. Het geeft een idee van de verhouding van de Germaanse wereld tot die van de zuiderburen.

Verritus en Malorix kunnen dus aangeven dat de Friezen oorspronkelijk een Keltisch of Keltoïde volk waren of op zijn minst onder Keltische invloed stonden. De Nederlandse keltoloog Peter Schrijver weet Verritus dan ook te duiden als een samenstelling van ver- ‘hoog, uitmuntend’ (eig. ‘over’) en -ritus ‘renner’, in lijn met Gallische namen als Ecritus en Vercingetorix (waarin cingeto- ‘krijger’). Voor Malorix denkt hij aan een samenstelling van *mālo-, de anderszins niet overgeleverde evenknie van Wels mawl ‘lof’, en het reeds genoemde rīx ‘koning’.

Hier kunnen wel gelijk kanttekeningen bij gezet worden. Naast Malorix is de naam ook als Mallorix overgeleverd, en de beide vormen zijn evengoed vanuit het Germaans te verklaren. De naamstam *rīks was immers ingeburgerd in de wijdere, onmiskenbaar Germaanse wereld en zou door de Romeinen evengoed als rix opgeschreven zijn, terwijl zowel *mala- als *malla- in andere, vaak gelatiniseerde Germaanse namen te vinden zijn, met onvaste tussenklinker zoals vaak gebeurde. Denk aan Mal(l)ovendus (1e eeuw), Mallobaudes (4e), Mallegundis (6e), Malatheus (6e), Malulf (6e) en Malabold (8e eeuw), en als tweede lid in Baudomalla (6e), Leudomalla (6e), Leomallo (8e) en Sarromalus (8e). We lijken zelfs een herhaling van Malorix te treffen in de vorm van Malarich als de naam van onder meer een 4e eeuwse magister in Gallië en een 6e eeuwse aanvoerder in Spanje van de Suēbi, een stammenverbond dat oorspronkelijk midden in de Germaanse wereld woonde.

Veel van deze namen zijn Frankisch, dus dichtbij of in voormalig Gallisch gebied, wat te denken geeft, maar het andere lid in de namen is overwegend zonder twijfel Germaans. En hoewel deze en meer er uiteindelijk niet veel waren, noemt D. Ellis Evans in zijn omvangrijke Gaulish Personal Names nog minder met een dergelijk luidende naamstam: Atimalis, Athamallus, Caramallus, Iantimalius en Teutimalius alsmede Malucnus en Malabanus.

Binnen het Germaans is *mala- dan wel *malla- een wortelkundige uitdaging, ook omdat het onmogelijk is om vast te stellen of het om twee spellingen van één naamstam gaat, of om twee verschillende naamstammen. Voor *malla- met lange *ll kunnen we aanknopen bij onder meer Oudnoords mellingr ‘reus’ en mella ‘reuzin’, want ze lijken terug te gaan op *mallingaz en *malljōn, waarbij de beklemtoonde a door de onmiddellijk volgende i en j tot een e is gekleurd, zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd in verlengen naast lang. (Oorspronkelijke grondvormen met *e zijn daar onwaarschijnlijk, want dan zouden we Oudnoords -ja- verwachten vanwege de typisch Scandinavische klankontwikkeling die breking heet, vgl. de ontwikkeling van *hertōn ‘hart’ tot Oudnoords hjarta.) Dit *malla- is vervolgens te verbinden met de Indo-Europese wortel *mel- ‘verrijzen’, bekend van onder meer Sloveens moléti ‘oprijzen’, Albanees mal ‘berg’ en waarschijnlijk ook Nederlands mol.

Voor *mala- met korte *l zouden we bij dezelfde wortel kunnen aanknopen, maar ook bij de groep van Oudsaksisch malsk ‘overmoedig’ en Gotisch untilamalsks ‘onbezonnen’, waarin het eerste lid beantwoordt aan ons on- ‘niet’ en het tweede aan Oudgermaans *tila- ‘geschikt’ dan wel *tila- ‘doel’ (vgl. Duits Ziel). Voor *malska- komt dan als beste in aanmerking de wortel van Grieks mélō ‘denken om, geven om’ en Hettitisch māl-, een woord dat bondig als ‘geestkracht’ wordt opgevat en vanwege het zinsverband waarin het voorkomt ook uitgebreider als ‘een voor mannen gewenste eigenschap in de strijd, zoals boudheid, felheid, bekwaamheid’.

Als *malska- inderdaad bij deze woorden hoort is een oorspronkelijke betekenis als ‘indachtig, moedig’ aannemelijk en betekent Gotisch untilamalsks zoiets als ‘on-doel-indachtig, on-doel-moedig’. Dat wil zeggen, zich roekeloos in de strijd werpend. Dit kan ook Oudengels malscrung ‘beheksing’ verklaren, in de zin dat dat eigenlijk om een fixatie van gedachten en gemoed gaat. Dat woord moet anderszins een degelijke duiding ontberen. Nu is *malska- uiteraard niet *mala-, maar het zou in elk geval op het bestaan van de wortel in het Germaans wijzen. Zelf lijkt *mala- langs ‘overmoedig, doldriest’ te overleven als Middelnederlands mal ‘dartel, dwaas’ en Nederlands mal ‘zot’ en we kunnen bovendien overwegen of malen ‘tobben; geven (om)’ hier ook bij hoort.

De naam Malorix of Mallorix is dus evengoed te zien als de latinisering van een Germaanse naam, en dan mogelijk van *Malarīks ‘indachtig, moedig heerser’ of *Mallarīks ‘groot heerser’.

Maar hoe zit het dan met Verritus? Deze naam lijkt zo mogelijk nog Gallischer/Keltischer dan de vorige. De afwezigheid van een verbindingsklinker in die vroege tijd is nog te begrijpen indien het eerste lid een voorzetsel is, zoals Gallisch ver- ‘over’, maar in het Germaans bestond geen voorzetsel of voorvoegsel met zo’n vorm. (Nederlands ver- is van Oudgermaans *fer- en nevenvormen en komt dus niet in aanmerking.) Verritus lijkt daarmee onmogelijk als Germaanse naam te duiden.

Althans, niet als tweestammige Germaanse naam. Lang niet alle Germaanse namen waren tweestammig. Vele waren koosvormen ervan die hun eigen leven gingen leiden, van ouder op kind. Sommige waren van meet af aan eenstammig, zoals *Ernustaz (nu Ernst). En weer andere zijn ooit als bijnaam in omloop geraakt. Enzovoort. Voor Verritus is het mogelijk om uit te gaan van een latinisering van Oudgermaans *Werriþuz. In het Latijn stond de v voor dezelfde klank als de Oudgermaanse *w (te weten een ‘Engelse’ w), terwijl de Oudgermaanse (een ‘Engelse’ th zoals in thorn) bij Romeinse schrijvers vaak met een t werd weergegeven. Zo konden namen als *Aþawulfaz en *Þeudaberhtaz opgeschreven worden als Ataulfus en Teudobertus.

Dit *Werriþuz is vervolgens op te vatten als een afleiding van het werkwoord *werrijaną ‘hinderen, verstoren’, de voorloper van Middelhoogduits wirren en Duits verwirren. Zelf is het een afleiding van *werrō ‘hinder, verstoring, wanorde, oorlog’, de voorloper van onder meer Nederlands war. Afleidingen van deze aard zijn vrij vroeg uitgestorven en liggen daarom thans wat minder voor de hand, maar moeten in de Romeinse tijd nog gangbaar zijn geweest. Zie bijvoorbeeld Oudgermaans *laidiþuz ‘leider’ (Oudhoogduits leitid) bij *laidijan- ‘leiden’ (Oudhoogduits leiten).

Of neem, met een d in stede van þ vanwege een andere klemtoon, *metōduz ‘maatsteller, ordenaar, schikker’ (Oudengels Metod, Meotod ‘God’, Oudsaksisch Metod ‘hetz.’, Oudnoords mjǫtuðr ‘noodlot’) als afleiding bij het werkwoord *metōną ‘een maat stellen, ordenen, schikken’. Dat een dergelijke afleiding ook voor de namen van stervelingen geschikt was blijkt onder meer uit *Wallōþuz ‘reiziger, pelgrim’ (Oudengels Wallaþ, Oudhoogduits Wallôd, Wallôt) als afleiding bij *wallōną ‘reizen, een pelgrimstocht maken’ (Oudengels wallian, Oudhoogduits wallôn).

De naam Verritus is dus te duiden als een weergave van Oudgermaans *Werriþuz ‘verstoorder, oorlogsvoerder’, oorspronkelijk een bijnaam of gewoon bij geboorte als eigennaam bedacht. Het lijkt er bovendien op dat de naam, met te verwachten verhoging van de e tot een i door de onmiddellijk volgende i (zoals ook in het Duits), nog lang daarna in Friesland is gedragen, in overgeleverde vormen als Wiird, Wyrd, Wird, Wirt en ook Wirre. Deze zijn beter niet op te vatten als nevenvorm van Wierd, aangezien het Fries vanouds duidelijk onderscheid maakt tussen de eenklank i(i) en de tweeklank ie.

Overigens staat het grondwoord *werrō zelf te boek als van onduidelijke herkomst. Het was aanvankelijk beperkt tot de spraak van de West-Germanen op het vasteland. De Franken, een Germaans verbond waartoe ook groepen Friezen moeten hebben behoord, namen het mee toen ze van benoorden de Rijn naar het zuiden verhuisden en uiteindelijk Gallië overnamen voor de stichting van hun Frankrijk. Het is de voorloper van Frans guerre en langs een Noordfranse/Normandische nevenvorm ook die van Engels war. Aangezien zijn betekenis vanouds ook het begrip ‘hinder’ omvat komt *werrō mogelijk van dezelfde wortel als *warjaną ‘tegenhouden’ (Nederlands weren).

Dus, hoe Keltisch waren de Friezen? De overgeleverde namen Verritus en Malorix, vaak aangedragen als een van dé aanwijzingen van Keltische invloed of achtergrond, zijn in elk geval evengoed zo niet beter uit het Germaans te verklaren. Tacitus, niet de eerste de beste, meldde ook dikwijls de voorgeschiedenis van Germaanse stammen en omschreef de Frīsii van destijds als niets anders dan Germani. Ook Verritus en Malorix zelf lieten er weinig twijfel over bestaan. Niettemin staat het buiten kijf dat de Germanen, zeker die in de buurt van de Rijn, geruime tijd onder invloed van de Kelten hebben gestaan.

Naschrift (28 november)
Rudolf Much duidde het woord *malla- in Germaanse namen als ware het geassimileerd uit *madla-. Dit zou op diens beurt een nevenvorm zijn van *maþla-, de voorloper van onder meer Oudengels mæðel ‘(rechts)vergadering’. Hoewel vormelijk mogelijk acht ik het minder waarschijnlijk gezien het verband: *malla- kwam kennelijk ook als tweede lid voor in zowel mannelijke als vrouwelijke namen en wekt zodoende de indruk van een bijvoeglijk naamwoord.

Beeld
Vercingetorix, gemaakt door abac077. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen

Evans, E., Gaulish Personal Names (Oxford, 1967)

Förstemann, E., Altdeutsches Namenbuch, 2. Auflage (Bonn, 1900)

Kloekhorst, A., The Hittite Inherited Lexicon (Leiden, 2007)

Lehmann, W.P., A Gothic Etymological Dictionary (Leiden, 1986)

Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)

Schönfeld, M., Wörterbuch der altgermanischen personen- und völkernamen (Heidelberg, 1911)

Schrijver, P., “Frisian between the Roman and the Early Medieval Periods: Language contact, Celts and Romans”, in The Frisians and Their North Sea Neighbours, ed. J. Hines & N. IJssennagger (Woodbridge, 2017)

Tacitus, P.C., Annales, vertaald door Ben Bijnsdorp (webuitgave)

Tacitus, P.C., Germania, vertaald door J.B. Rives (Oxford, 2002)

Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)

16 gedachtes over “Hoe Keltisch waren de Friezen?

  1. In de tijd van Tacitus werden Friezen alreeds genoemd als zijnde woonachtig in het Noordwesten van Frankrijk (kustgebied van Artesie). Verder is het vertalen van Rhenus meestal verbonden geweest met de Nederlandse Rijn, wat echter beslist niet altijd opgaat. Veeleer zal hiermede een der vele stromingen van de Schelde zijn bedoelt. Ook een onderscheid tussen Germanen en Kelten (melkgezichten) zal niet altijd tot resultaten leiden, vandaar dat U best wel gelijk kunt hebben in Uw veronderstelling. Overigens Uw webblog een pracht initiatief !

    1. Dank u hartelijk. Maar Friezen in Noordwest-Frankrijk ten tijde van Tacitus? Bedoelt u volgens de opvattingen van Albert Delahaye c.s.? Want daar kan ik niet in meegaan, ben ik bang.

      1. Ik geef hierbij slechts de weergave van hetgeen tot uitdrukking komt in De Bello Gallica, daar waar wordt gesproken over het volk der Fresones, zijnde woonachtig “daar waar men de overkant kan zien”. De overkant is hier aldus Brittania. De positie van waaruit men dit kon beoordelen moet dus aan de Kanaalkust hebben gelegen (tussen Calais en Kaap Griz Nez). Tacitus blijkt dit te bevestigen en geeft zelfs verdere details omtrent de nabuurvolkeren.
        Feiten van nu meer dan tweeduizend jaar geleden ! Wat men sindsdien er van heeft gemaakt …. ?

      2. Wacht, De Bello Gallico is van Julius Caesar en daarin worden de Friezen niet genoemd.

        Ik denk dat u doelt op het hoofdstuk over Gallia Belgica in de Naturalis Historia van Plinius. Die spreekt daar nochtans niet van de Friezen, maar de Frisiavones als afzonderlijke stam. En Tacitus na hem. Maar hoe deze zich verhouden tot de Friezen in het noorden is niet duidelijk, al ligt verwantschap of verbond uiteraard voor de hand.

  2. “hun houding naar Rome” Ik weet dat “naar” vaak zo gebruikt wordt en wellicht zal dat over pakweg honderd jaar algemeen gangbaar zijn. Maar is dit correct Nederlands? Ik vind het nog altijd “naar”!

  3. De breking van ProtoGermaans ‘hertōn’ naar Oudnoords ‘hjarta’ en Oudengels ‘heorte’, hebben die twee met elkaar te maken? En heeft dat ook er mee te maken dat in Zuid-Denemarken en Noord-Duitsland de proto-angelsaksen en Noordgermaanse stammen dicht bij elkaar woonden voordat de Angelsaksen naar Engeland emigreerden? In het Oudsaksisch traden er, zover ik weet, geen brekingsverschijnselen op, wel dat de Protogermaanse -e- voor een -r- en -a- werd. Bijv. berg werd in het Nedersaksisch barg.

    Het valt mij sowieso al op dat het Oudengels, het Oudfries en het Oudnoords erg sterk op elkaar lijken.

    1. Dat heb ik me ook afgevraagd, maar het zijn kennelijk afzonderlijke ontwikkelingen. Zie bijvoorbeeld Kortlandt in On Breaking:

      As H.F. Nielsen points out, for Old English ‘it is fairly certain that breaking takes place prior to i-mutation,1 which itself precedes back umlaut.2 […] On the other hand, OE breaking must be later than OE fronting of a > æ,3 which is most likely to be an independent development’ (1984:75, 80). This chronology suffices to show that the Old English breaking cannot be identified with the Scandinavian breaking. Moreover, the conditions of the two were quite different. Since the Old Frisian breaking ‘took place only before ht and hs, and not before intervocalic h, such forms as siucht (“sees”) show that it must have taken place later than i-mutation, for the i of the 3rd pers. sg. pres. indic. was not syncopated till after it had caused mutation’ (Campbell 1939:105). Thus, we find similar, yet quite different developments in the three languages.

  4. Keltische achternamen met ING in de naam geeft aan af te stammen van het oud Germaanse stam, of van Rijn Germanen of van Elbe Germanen. bv; Karolingen
    deze stammen zijn tijdens de grote volksverhuizing afgereisd naar het noorden, de een over de Rijn en de ander over de Elbe.
    langs de Rijn en de Elbe zijn steden met ING in de naam, ook bij Bodensee, al deze steden hebben een rijk Keltische Gallische geschiedenis en bodemvondsten.
    zie in Sleewijk holster de vonds van de verloren stad der Vikingen; sliesthorp.
    Noord frisia, waar onze familie naam vandaan komt Eringaard.
    https://nl.wikipedia.org/wiki/Germanen
    Vercingetorix Opper Krijger Koning, Veringjar opper krijger beschermer.
    Vercingetorix 55 VC koning van de Galliërs, Veringjar huur soldaat van de Viking.
    let op de ING in het woord Viking.
    meer weten. zie https://www.facebook.com/mijndert.eringaard.5

    1. Ben bang dat -ing- in achternamen niets met Kelten te maken heeft maar gewoon Germaans is.

      Oudnoords væringi (meervoud væringjar), de bekende benaming voor Noormannen in dienst van de Griekse koning, betekent niet ‘opperkrijgerbeschermer’ maar gaat samen met o.a. Oudengels wǽrgenga terug op Oudgermaans *wēra-gangijō ‘verdrag-ganger’. Zie hiervoor bijvoorbeeld Altnordisches etymologisches Wörterbuch van Jan de Vries.

      Van heel andere herkomst is de Gallische naam Vercingetorix (lees Uercingetorīx), die weliswaar inderdaad ‘opperkrijgerkoning’ betekent, maar is samengesteld uit uer- ‘over, boven’ + cinget- ‘krijger’ + rīx ‘koning’. Zie o.a. Etymological Dictionary of Proto-Celtic van Ranko Matasović en Dictionnaire de la langue gauloise van Xavier Delamarre.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.