De kat krijst, mauwt, spint, sluipt, slaat, bijt, blaast en bolt de rug. Naar een van die kenmerken zou kat een verwijzing kunnen zijn, maar welk is onwis. Het is zelfs de vraag uit welke taal het woord afkomstig is en hoe het zich verhoudt tot onder meer Latijn cattus. Wat kunnen wij nog ontdekken?
Steels en met strepen om de staart waart de wilde kat sinds mensenheugenis door de wouden van het Avondland, immer op zoek naar vulling van de maag. De huiskat daarentegen is pas sinds enkele duizenden jaren op het werelddeel aanwezig, in dienst als verdelger van ongedierte op het erf, en stamt af van de getemde Afrikaanse wilde kat. Het moet nog blijken naar welke kat het woord kat oorspronkelijk verwees.
Verscheidenheid
Wat wel vaststaat is dat Nederlands kat samen met Duits Katze teruggaat op Oudgermaans *kattōn, een vrouwelijk woord. Daarnaast komt Oudnoords kǫttr van een mannelijke nevenvorm *kattuz. En dan zijn er nog Nederlands kater en Duits Kater, waarbij duidelijk is dat een van de twee een ontlening van de ander moet zijn, aangezien een Nederlandse t doorgaans niet beantwoordt aan een Duitse t. Het is bovendien opvallend dat de medeklinker kort is.
Dergelijke vormverscheidenheid zien we in het Germaans bij wel meer woorden en wijst dan op een ontstaan uit (de verbogen vormen van) een enkel woord. Zulke verbuiging heeft het Germaans nochtans van zijn onmiddellijke voorloper geërfd. Volgens de Nederlandse taalkundige Guus Kroonen is dat ook hier het geval, zodat dit woord al in de onmiddellijke voorloper van het Germaans bestaan moet hebben, eeuwen voor het begin van onze jaartelling.
Daaruit volgt ook—in tegenstelling tot vroegere mening—dat het woord geen ontlening is van Latijn cattus, dat dezelfde betekenis heeft en opeens in de vierde eeuw opduikt in de overlevering, ter verdringing van fēlēs. Hetzelfde geldt voor Oudgrieks kátta, een woord dat tamelijk laat verschijnt en de oudere benaming aílouros vervangt. Andere vormen in Indo-Europese talen zijn Oudiers catt, Litouws katė en Russisch kot.
Vanuit het zuidoosten
De huiskat is zoals gezegd hier niet inheems maar stamt af van een getemde lijn van de Afrikaanse wilde kat en moet omtrent 4400 voor Chr. eerst in Zuidoost-Europa verschenen zijn. Dat is ruim na de komst van de eerste boeren daar, die hun oorsprong in Anatolië hadden, en geeft aan dat het dier er door menselijk toedoen verspreid is. De nog ongetemde Afrikaanse wilde kat komt in Europa slechts in het uiterste zuidoosten en op Sardinië en Sicilië voor, terwijl de nooit getemde Europese wilde kat tot in Schotland reikt.
Voor hetzelfde dier vinden we in talen buiten Europa zeer gelijkende namen, vooral Syrisch-Aramees qaṭṭu, Arabisch qiṭṭ en Hebreeuws khatúl. Het zou een groot toeval zijn als deze niets te maken hebben met de vormen in Europa. Hier lijkt dus sprake van ontlening, oftewel een zwerfwoord. De richting van die ontlening blijft evenwel onduidelijk. Voor de hand ligt een oorsprong in het Midden-Oosten, waar de huiskat kennelijk vandaan komt of in elk geval eerder voorkwam, maar dat is niet noodzakelijk.
In het noorden
Het Germaans heeft ondertussen een belangwekkende groep woorden met een grondbetekenis als ‘raken, treffen’. Daartoe behoren o.a. Westvlaams ketten, katten ‘slaan, een tik geven’, Zeeuws koetere ‘poken, peuteren’, gewestelijk Engels cater ‘slaan, afranselen’ en coot ‘slaag, afranseling’, alsmede gewestelijk Engels cade, caddle ‘aanhalen, liefkozen’ en coodle ‘dicht tegen elkaar aan zitten (zoals kippen)’. Aan dat laatste woord beantwoordt algemeen Engels cuddle in dezelfde betekenis.
We zouden dan algauw kunnen zeggen dat kat een vernoeming is naar de kenmerkende neiging van dit dier om—speels of boos—uit te halen met de poot. Dat zou echter inhouden dat al die op kat lijkende woorden buiten het Germaans hun oorsprong in het Germaans hebben of er slechts bij toeval op lijken. Dat is weinig waarschijnlijk. Wel aannemelijk is dat de net genoemde groep op de een of andere wijze van invloed was.
Tot slot
Kroonen oppert nog verband met Proto-Fins-Oegrisch *käδ’wä, de oude veronderstelde voorloper van onder meer Noordsamisch gađfe ‘vrouwelijke hermelijn’ en Hongaars hölgy ‘hermelijn; vrouwe, bruid’. Dan ware kat een oud noordelijk zwerfwoord voor de Europese wilde kat en voordien andere kleine roofdieren. Dat is moeilijk te beoordelen.
Maar laat ons in elk geval niet vergeten dat de oude Germanen of hun voorouders een woord voor de hier inheemse wilde kat gehad moeten hebben, eer de huiskat kwam katten. Was dat de voorloper van poes, of toch van kat?
Starende Europese wilde kat door Thomas Stephan, BUND Projekt “Wildkatzensprung”. Enige rechten voorbehouden.
Krabbende Europese wilde kat door Thomas Stephan, BUND Projekt “Wildkatzensprung”. Enige rechten voorbehouden.
Beekes, R., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)
Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Gent, 1892)
Fraenkel, E., Litauisches etymologisches Wörterbuch (Heidelberg-Göttingen, 1955-1965)
Ghijsen, H., Woordenboek der Zeeuwse Dialecten (Den Haag, 1964)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)
Ottoni, C. e.a., “The palaeogenetics of cat dispersal in the ancient world”, in Nature Ecology & Evolution 1 (2017)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)
Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)
Wright, J., The English Dialect Dictionary, 6 vol. (Londen, 1898-1905)
Een plezier weer om te lezen. Ik vroeg me af of het huidige ketsen/kaatsen hiermee ook van doen heeft, ook gezien de gelijkenis met het Duitse woord Katze?
Vriendelijke groet
Ah ja, dat stel had ik moeten noemen in het stuk. Van kaatsen kunnen we stellen dat het een ontlening is van Picardisch cacher, evenknie van Frans chasser. Vergelijk hoe schaats teruggaat op Picardisch escache.
Een nevenvorm daarvan zou dan ketsen zijn, maar dat vind ik niet voor de hand liggen, want bij mijn weten is er geen Picardische of andere Noordfranse vorm met e (uit a). Die klankverandering zou dan in het Nederlands gebeurd moeten zijn, terwijl de ontlening wel ná de tijd van Germaanse Umlaut was.
Vandaar denk ik dat ketsen een inheems woord is dat met kaatsen verhaspeld is geraakt, en anders dat ketsen de uitkomst is van verhaspeling van het inheemse ketten en het ontleende kaatsen.
Is het Engelse “to catch” dan ook met kaatsen verbonden? Dat lijkt een open deur.
Engels to catch komt van een andere Noordfranse vorm: Normandisch cachier. En Engels to chase komt van een Middelfranse evenknie daarvan. Te meer, die Franse woorden zijn op hun beurt voortzettingen van vulgair Latijn *captiāre, en dat is een verwant van Latijn captūra, dat langs het Frans weer leidde tot Engels (to) capture.