Eerst was er de tijd dat namen echt wat betekenden, op maat waren gemaakt, en evenwel een titel waren. Namen gingen over van voorouders op telgen.
Toen was er de tijd dat men nog wel de telgen vernoemde naar dier voorouders, maar steeds minder wist wat de namen betekenden, terwijl deze verbasterden.
Daarop volgde de tijd waarin men nauwelijks meer wist wat zij betekenden, en minder en minder zijn telgen vernoemde, maar nog wel bij de oude, landelijke namenschat te rade ging.
En nu is de tijd aangebroken waarin betekenissen er helemaal niet meer toe doen en vernoeming evenmin, en men de schouders ophaalt bij de oude, landelijke namenschat.
Men haalt nu een leuke, hippe naam. Van de markt.
Dat heet ontworteling. Oh nee, wacht; “vooruitgang” en “ontwikkeling”. Heel natuurlijk. 😉
Bij het lezen van dit stukje moest ik denken aan Tocqueville. Hij ziet als wezenskenmerk van de familie in de aristocratie dat het innig verbonden is met de generaties ervoor (denk aan Burke’s bekende uitspraak). In democratie ziet hij de familie leven in tegenwoordigheid, zonder enig besef van traditie. Dit verklaart hij door het feit dat gelijkheid mensen terug werpt op hun eigen eilandje, dat ze niet meer in afhankelijkheid van elkaar en van hun voorouders leven.
Treffend ja!
Met de gelijkheid en de economische onafhankelijkheid komt de nadruk op de enkeling. Betekenis (op zichzelf) wordt ook meer een zaak die door de enkeling zelf wordt bepaald; de subjectieve ervaring staat centraal. Het elkaar verstaan wordt hierdoor almaar moeizamer, en zal ook van ondergeschikt belang lijken voor de enkeling. Dat is precies de omgeving waarin namen hun eigenlijke betekenis verliezen en verworden tot inwisselbare klankuitingen.