De wilg

Nederland is een land vol venen, broeken en moeren. Noemen de Engelsen de Fransen “frogs” omdat die kikkers plegen te eten, vroeger noemden ze ons Nederlanders “frogs” omdat we als kikkers in een zompig landje leven. Maar een zompig land heeft niet minder mooie planten. De wilg, die bij uitstek in waterige gebieden en aan oevers groeit, is dan ook een oude vertrouwde in Nederland. Het mag dan ook niet verbazen dat deze boom in deze streken onder vele namen bekend is en is geweest.

Ten eerste is er het woord wilg zelf. Het komt van Oudgermaans *wil(i)gjōn (en varianten), net als Engels willow, Fries wylch en Oudsaksisch wilgia, en is mogelijk in de verte verwant aan Grieks helíkē ‘kraakwilg’. Ik daag u uit om een Nederlands woord te vinden dat (eind)rijmt op wilg.

Een ander veelgebruikt woord in het Oudgermaans was *salhōn (en varianten), waarmee vaak in het bijzonder de waterwilg oftewel de boswilg werd en wordt bedoeld. Mogelijk is het woord te vinden in de West-Vlaamse plaatsnaam Zillebeke, en heel misschien ook in Zalné, Zeldam en Zelt. In de zustertalen vinden we Engels sallow ‘boswilg’, Noors selje ‘id.’, Zweeds sälg ‘id.’ en Oudhoogduits salaha. Verderop vinden we onder andere Latijn salix ‘wilg’ en Wels helyg ‘id.’. De Nederlandse voortzetting van dit oude woord zou thans zale of zaal luiden.

Gewestelijk vinden we in Nederland nog de benaming werf en varianten daarop zoals warf en wervel; het is terug te voeren op Oudgermaans *werbaz maar niet in andere Germaanse talen te vinden. Het woord heeft wel verre verwanten in de Slavische talen, zoals in Tsjechisch vrba ‘wilg’, en misschien in Latijn verbēna ‘heilige tak, groene twijg’ en aanverwante woorden. Een voorbeeld van een plaatsnaam waar het woord mogelijk in schuilt is Werveld in Noord-Brabant.

Een vierde woord voor ‘wilg’ was *felwō. Dat is waarschijnlijk een afleiding bij een Indo-Europees woord voor ‘moeras’, zoals nog te vinden in Latijn palūs ‘moeras, poel’ en misschien Velp ‘moeras-rivier, drassige stroom’. De oorspronkelijke betekenis van *fel-wō was dan zoiets als ‘die bij het moeras hoort’. In het Oudhoogduits bestond het als felawa en het Duits van nu heeft Felber. En hoewel de naam van het gebied de Veluwe vaak wordt geduid als een variant op het woord vaal (< *falwaz), luidt een nieuwere etymologische verklaring dat de naam Veluwe te maken heeft met het voornoemde *felwō en oorspronkelijk zoveel als ‘moerassig gebied’ betekende. De Veluwe is namelijk niet altijd zanderig en vaal geweest. Hoe dan ook, als dit oude woord nu nog had bestaan, dan zou het vele, veel, veluw of veluwe luiden.

Maar we zijn nog niet klaar. Want er is ook het enigszins verouderde wijde, dat net als Duits Weide ‘wilg’, Noors vier ‘id.’, Oudengels wīþig afstamt van Oudgermaans *wīþō (en varianten), en in de verte verwant is aan Grieks ītéā ‘wilg’, Latijn vītis ‘wijnrank’ en Wels gwden ‘wilgentwijg’. We vinden het verder nog in de Groninger plaatsnaam Wijtwerd en in het woord wijdouw ‘plaats begroeid met wilgen’.

Het zesde en laatste woord in deze reeks wilgenwoorden is *wīmōn ‘wilg, teenwilg, wilgentwijg’, verwant aan Latijn vīmen ‘wilgentwijg’ en te vinden in de Noord-Hollandse plaatsnaam Wimmenum.  De hedendaagse vorm zou wijm of wijme zijn. Waarschijnlijk gaat het net als *wīþō hierboven terug op een wortel die ‘winden, vlechten’ betekende en ook ten grondslag ligt aan Latijn vīnum, vanwaar het leenwoord wijn.

Waarde wilg, blijft gij nog lang bij ons!

5 gedachtes over “De wilg

  1. Opmerkelijk dat veel van al de verschillende woorden voor wilg nog weer binnen Nederland terug te vinden zijn.
    Zelf zoek ik al enige tijd naar een bevredigende verklaring voor de stam ‘vlie’ in vlier of vlieter (Duits: Flieder).
    Het Duitse woord voor de vlier is schitterend ‘holunder’ (Holenteer?).
    Kan de basis ‘vlie’ mogelijkerwijs verwijzen naar water/moeras/rivier (zoals het vlie en vlieland)?
    De struik is immers een pionier van vochtige gebieden.

    1. Dat zou goed kunnen. Dat was ook mijn eerste gedacht. Maar het kan bijvoorbeeld ook uit een voor-Germaanse taal kunnen komen, gezien de beperkte verspreiding. Als dat zo is, dan is het woord onmogelijk te duiden.

      Ik vind Holunder ook schitterend. De Nederlandse tegenhanger holenteer/heulenteer minder, want minder vloeiend.

      Ook mooi, en met de dezelfde uitgang, is Wacholder ‘jeneverboom’.

      1. Wacholder is inderdaad schitterend.
        Ook hier is de verklaring van de basis niet helemaal zeker geloof ik.
        Varierend van vlechtbare tot immergroene boom.
        Vlier schijnt zoals je al zegt voornamelijk beperkt tot het Nederlands en Noordduits.
        Een woord van pre-germaanse oorprong kan natuurlijk ook nog.
        Dan wordt het wel heel moeilijk te ontrafelen.
        Spannend!
        🙂

  2. Ook in Vlaanderen bestaat er een gemeente met de naam
    WIJTSCHATE, gelegen in het heuvelland.
    De naam zou betekenen : bos van teenwilgen (schaag : bosje) en
    wijt :teenwilg

  3. In het dialekt van Retie (tegen Turnhout) vond ik een woord :
    WURFT duidt de werf- of wilgenstruik aan, in het bijzonder de waterwilg.Het woord is verwant met het Latijnse ‘verber’ dat zweep
    betekent en gaat terug op een stam die buigen betekent, omdat wilgetakken zeer buigzaam zijn.
    Zou de naam van de gemeente WERVIK er ook iets mee te maken hebben ?

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.