In den beginne schiep God den hemel en de aarde.
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.
En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.
En wie ter wereld komt… die ziet het licht.
In de Heliand, het Oudsaksische heldendicht uit de vroege negende eeuw, wordt het verhaal van Jezus verteld alsof hij een Germaanse hoofdman was die door onmetelijke, duistere wouden toog. Daar heet de wereld der mensen het ‘manno lioht’, want lioht betekende toen niet alleen ‘licht’, maar ook ‘wereld’. Het licht, dat is de wereld. Meer dan anderhalve eeuw daarvoor, in het vroege Angelsaksische Engeland, beschrijft de monnik Beda hoe koning Edwin zich ooit boog over de vraag of hij en zijn volk het Christendom moesten aannemen. Edwin ging bij wijze vrienden te rade. Na een poos zei een van hen:
The present life of man, O king, seems to me, in comparison of that time which is unknown to us, like to the swift flight of a sparrow through the room wherein you sit at supper in winter, with your commanders and ministers, and a good fire in the midst, whilst the storms of rain and snow prevail abroad; the sparrow, I say, flying in at one door, and immediately out at another, whilst he is within, is safe from the wintry storm; but after a short space of fair weather, he immediately vanishes out of your sight, into the dark winter from which he had emerged. So this life of man appears for a short space, but of what went before, or what is to follow, we are utterly ignorant. If, therefore, this new doctrine contains something more certain, it seems justly to deserve to be followed.
De wereld is als een behouden huis, een hal zoals die van onze voorouders, waar het haardvuur knappert en voor licht zorgt en het leven is als het ogenblik dat de mus door deze hal heen vliegt. Duisternis ligt voor en na het leven van de wereld der mensen. Althans, zo lijkt de heidense gedachte te zijn.
In de verfilming van The Lord of the Rings zien we hoe een weerzinwekkende handlanger van Sauron de Duistere Heer een man van Gondor doodt met een speer en verkondigt: “The Age of Men is over. The Time of the Orc has come.” Inderdaad, de Schaduw lijkt over heel Midden-aarde te zullen trekken en het licht te verjagen, de wereld teniet te doen. Het licht is de wereld; de wereld is ‘the Age of Men’. Ja, dat is ook letterlijk wat wereld betekent, want het woord is een samenstelling van Oudgermaans *wiraz ‘man’ (ook te vinden in weerwolf en in de verte verwant aan Latijn vir ‘man’) en *aldiz ‘ouderdom, leeftijd’ (verwant aan oud). De wereld is de ‘leef-tijd der mensen’, het licht dat zij kennen.
Maar wanneer Gondor bijna bezwijkt onder het geweld van Mordor, waarop de volstrekte ondergang nabij lijkt, en de hobbit Pippin zegt dat hij niet had gedacht dat het zo zou eindigen, stelt Gandalf hem gerust:
End? No, the journey doesn’t end here. Death is just another path, one that we all must take. The grey rain-curtain of this world rolls back, and all turns to silver glass, and then you see it. (…) White shores, and beyond, a far green country under a swift sunrise.
Het licht is deze wereld, zegt Gandalf. Maar ook die daarachter.
Mooie post weer, Olivier. Er zit veel in om over na te denken.
Dat van Koning Edwins bekering is een wonderlijk en belangrijk stuk overlevering.
Het licht maakt deel uit van de tijd, is erin gegoten bij wijze van spreken, maar het gaat er ook buiten, daar waar het Het Licht van de Allerhoogste is.
Het citaat van Gandalf aan het eind doet me denken aan “1066:The Battle for Middle-Earth”, waarin een jongen het Heerlijke Land van het Westen wordt geschilderd:
“It was once told to me, to soothe my child-fear perhaps, that the way to the west was is a place rightly renowned. A remote part of Middle-Earth, where the land is so lovely, endowed with delights and earths’ sweetest scents”.
Tolkien zou dat het kwaliteiten van het Ware Westen noemen denk ik.
Dank, ook voor de aanhaling. Dat klinkt als het Ware Westen inderdaad.
Ik moet die documentaire eens opnieuw gaan kijken; er zat veel ziel in.
Inderdaad weer een mooie post!
Heerlijk om de achtergrond en opbouw te lezen van een woord als ‘wereld’.
Vaak sta ik stil bij de zwijgende diepte die achter alledaagse woorden verborgen ligt.
En hier wordt weer een puzzelstukje gelegd.
Licht schijnt over een stukje duisternis. 🙂
Wereld als ‘leef-tijd’ der mensen doet me meteen denken aan het Voluspa uit de Edda.
“Broeders zullen strijden,
elkander verslaan
en bloedverwanten
bloedschande plegen;
overspel heerscht
op heel de aarde,
zwaardtijd, speertijd,
schilden splijten!
windtijd, wolftijd…”
Wie ooit een scandinavische winter heeft meegemaakt (ook al is het een hele belevenis), kan zich voorstellen dat het vooruitzicht op eeuwige duisternis geen pretje is.
Dank! Dat vind ik overigens een heel sprekende passage uit de Edda.
Ik vraag me af in hoeverre het een aanwijzing is dat de oude Germanen net als de oude Grieken en de oude Indiërs de tijd op aarde indeelden in verschillende tijdperken, in Yuga’s. Het idee dat er in het verre verleden een gouden tijdperk was is hoe dan ook een alomtegenwoordige. Zie met name het paradijs in de Bijbel.
Die overeenkomst lijkt me niet zo vreemd.
Ergens heb ik gelezen dat er een overeenkomst zou kunnen zijn in de oorsprong van de naam ‘Edda’ en de Indische ‘Riga Veda’. Klinkt als een mogelijkheid.
Maar mijn kennis van beide talen is niet dusdanig om daar iets zinnigs over te zeggen.
Ook wijzen de verhalen in de Edda op een eindtijd, die weer een nieuwe frisse wereld voortbrengt.
Hoe zou jij Ragnarök vertalen? Godenverduistering of (wat mij logischer lijkt) Godenwending?
Ik heb de naam Edda ooit eens net zo lang zitten bestuderen tot mijn hoofd ervan ging tollen. Ik verkies vooralsnog de theorie van Sivert N. Hagen:
“Edda is an Icelandic technical term the origin of which is due to the fact that its originator was trying to adapt a Latin title to an Icelandic book. He wished to call the book a liber de arte metrica or simply (ars) metrica, but without actually using the word metrica. And since he did not understand the real etymological meaning of the word, he translated it only after first connecting it with the similar word matrix, which is plainly a derivation from the word mater, ‘mother,’ and which is readily recognized as meaning ‘great-grandmother, urgrossmutter, eltermutter, oldemoder, edda’; cf. Eva matrix generis femenini.”
Het Sanskriet woord véda gaat overigens op dezelfde wortel terug als Nederlands weten. Edda zal niet bij deze wortel horen, want dan hadden we iets als Vedda verwacht. Het Oudnoords heeft namelijk alleen de Oudgermaanse *w- verloren wanneer deze oorspronkelijk voor een achterklinker stond, zoals een u of een ō.
Ik meen vooralsnog dat het tweede element in Ragnarök rök ‘verhaal, lot, bestemming’ is en komt van Oudgermaans *rakō, vanwaar bijvoorbeeld ook Oudengels racu ‘verhaal, uitleg’, Oudsaksisch raka en Oudhoogduits rahha. Dus ‘lot van de goden’.
Kleine verbetering in de tekst:
Ik had staan: *aldiz ‘tijd, leeftijd’
Maar dat moest zijn: *aldiz ‘ouderdom, leeftijd’
In “Perelandra” van C.S. Lewis zegt een van de hoofdpersonen telkens als zij iets geleerd heeft “Nu ben ik weer iets ouder geworden”. Dat heb ik altijd een prachtige beschrijving gevonden. Een Ouder is een opVoeder, een Onderwijzer. 😉
Die uitdrukking en die gedachte ga ik zeker onthouden!
Wat een prachtig zinnebeeld is dat toch, de mus die door de warme, vuurverlichte hal van het leven schiet van de ene winterse, ongewisse duisternis naar de andere.
Doet me meteen denken aan dichterlijke variaties als ‘[Man’s] life is a watch and a vision / Between a sleep and a sleep’ en ‘Out of a misty dream / [Man’s] path emerges for a while, then closes / Within a dream’. Doch de eenvoudige mus blijft het mooist. Dank voor de herinnering!