In het Middelnederlands is een vrij bijzonder woord te vinden: vrone (ook wel vroon). Het betekent ‘heerlijk, verrukkelijk, wonderschoon’ en meer nog ‘des Heeren, met betrekking tot God en Christus’. Het is bijzonder omdat het in oorsprong de tweede naamval meervoud is van een zelfstandig naamwoord, te weten Oudgermaans *frawan ‘heer’, verwant aan vrouw. Wat vrone is, ‘heerlijk’, is dus eigenlijk ‘van de heren’.
Ik noem dit woord omdat ik nog zo’n voorbeeld meen te weten van hoe de tweede naamval van een zelfstandig naamwoord in de loop der tijd als een bijvoeglijk naamwoord is opgevat. Ik heb het over mooi. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) geeft voor dit woord “herkomst onbekend” en vermeldt nog aarzelend de mogelijkheid dat mooi verband houdt met modder, en een betekenisontwikkeling kent van ‘bevochtigd’ naar ‘gewassen, rein’ tot ‘mooi’. Een weinig overtuigende duiding.
Des te meer als we kijken naar de vroegste overlevering: Middelnederlands mooy. (Er is nog één enkele oudere, weinig bruikbare Oudnederlandse overlevering.) Meteen valt op dat het woord niet zozeer schoonheid of reinheid in het algemeen aanduidde, maar vooral verband hield met kleding en tooi. Zo betekende mooy aangaande personen vooral ‘sierlijk uitgedost, fraai gekleed, keurig’. Aangaande zaken betekende het vooral ‘mooi van kleren en opschik’ en ‘keurig, sierlijk, elegant’.
Nu is het mijn vermoeden dat mooy, langs Oudnederlands *mōia, de verbastering is van Oudgermaans *maujōz ‘van de maagd/meid’, de tweede naamval van Oudgermaans *mawī- ‘maagd/meid’ (zie kader). Met andere woorden: er was ooit een tijd dat mensen Oudgermaans *maujōz (of een latere vorm als Oudnederlands *mōia) niet meer herkenden als de tweede naamval van *mawī- (of Oudnederlands *mouwe) en meenden met een bijvoeglijk naamwoord van doen te hebben. Tegen de tijd van het Middelnederlands heeft mooy dan een betekenisontwikkeling meegemaakt van ‘van de maagd/meid’ naar ‘maagdelijk, sierlijk als een maagd, gekleed als een maagd’ naar ‘sierlijk, fraai gekleed’. Want waren het vroeger niet bij uitstek maagden die fraai gekleed waren? Waren het niet jonge vrouwen die schoonheid en sierlijkheid vertegenwoordigden in de ogen van onze voorouders (en nu nog)? Hoe het ook zij, deze ontwikkeling is zeer vergelijkbaar met die van vrone.
Men zou nog tegen kunnen werpen dat Oudgermaans *mawī- niet in het Nederlands is overgeleverd; wij zouden dan Oudnederlands *mouwe ‘maagd/meid’ en later Middelnederlands *mouwe verwachten, maar zulks is niet overgeleverd. Wel, dat is juist te verwachten als de bovenstaande duiding klopt. Immers, als er wel een *mouwe ‘maagd/meid’ was overgeleverd, dan zou diens tweede naamval niet zo gemakkelijk voor een bijvoeglijk naamwoord zijn aangezien. Vergelijk nogmaals het voornoemde Middelnederlandse woord vrone. Daarvan is evenmin het ‘grondwoord’ overgeleverd; er is geen Oudnederlands *frouwo/*frō ‘heer’, noch een Middelnederlands *vrouwe/*vro ‘heer’.
Of mijn bovenstaande duiding van mooi nu wel of niet klopt, ze lijkt mij waarschijnlijker dan de duiding die het EWN vermeldt. Overigens heb ik mijn duiding al enkele jaren terug, weliswaar zonder al te veel toelichting of onderbouwing, aan het EWN voorgesteld. Naar de mening van de redactie was zij ‘onwaarschijnlijk’, maar dat werd evenmin toegelicht.
Mogelijk is de verwarring rond *maujōz > *mōia > mooy ontstaan doordat het deel uitmaakte van een gevleugelde uitspraak of zelfs een versteende uitdrukking in de dichtkunst. Dergelijke vaste spreuken zijn een bekend verschijnsel in de Germaanse dichtkunst.
Stel er was ooit Oudgermaans *sō maujōz wēdiz ‘het gewaad van de maagd/meid’. Dit werd Oudnederlands *thiu mōia wādi. Men vergat de oude betekenis en aard van *mōia, maar voelde nog wel de betekenis van de uitdrukking aan, in een vorm als ‘het gewaad als dat van de maagd/meid’. De overgang was voltooid tegen de tijd van Middelnederlands *die moye wade ‘het sierlijke, mooie gewaad’. Onderwijl werd moye als een zwakke verbuiging gevoeld en ontstond met terugwerkende kracht de sterke verbuiging mooy, vanwaar Nederlands mooi.
De oorsprong van woorden die iets zo weinig concreets en toch zo essentieel menselijks aanduiden als ‘schoonheid’ kan wellicht veel vertellen over het volk dat een bepaalde taal spreekt. Interessant om eens een alternatieve etymologie van ‘mooi’ te lezen. ‘Beauty’ lijkt oorspronkelijk ook vooral voor jonge vrouwen (en kinderen) gebruikt te zijn, en ‘fair’ komt mogelijk van een stam die ‘versieren’ betekent. Zelf verkies ik zowel in het Engels als het Nederlands de dichterlijke variant: ‘fair’ en ‘schoon.’
Met betrekking tot de latere ontwikkeling van deze woorden schrijft Barfield overigens dat de betekenis ook sterk door Platonische filosofie gevormd is (zowel direct als via de invloed van Plato op het Middeleeuwse Christelijk geloof), en dan met name via de tegenstelling tussen het Eeuwige en haar immer veranderende aardse verschijningsvormen. Hij citeert Edmund Spenser, en veel helderder kan het gevoel van deze tegenstelling niet verwoord worden:
For that same goodly hew of white and red,
With which the cheekes are sprinkled, shal decay,
And those sweete rosy leaues so fairely spred
Vpon the lips, shall fade and fall away
To that they were, euen to corrupted clay.
That golden wyre, those sparckling stars so bright
Shall turne to dust, and loose their goodly light.
But that faire lampe, from whose celestiall ray
That light proceedes, which kindleth louers fire,
Shall neuer be extinguisht nor decay,
But when the vitall spirits doe expyre,
Vnto her natiue planet shall retyre,
For it is heauenly borne and can not die,
Being a parcell of the purest skie.
Dat zijn toepasselijke woorden van Spenser. Hij past wat dat betreft ook geheel in de Engelse overlevering, in zijn droeve acht op het vergankelijke, het leine. Maar de goede moed is ook daar, het vertrouwen op het groene land van later. Als een weerbarstig doch vrolijk fluitwijsje onder een donker zwerk.
In dichterlijke spraak verkies ik ook meestal schoon, maar ik vind mooi in klank aangenamer, en, als mijn duiding hierboven klopt, ook boeiender in oorsprong. Overigens betreur ik dat de Nederlandse tegenhanger van fair het niet tot heden heeft gehaald.
beste Olivier,
Ik stel vast dat je ook erg begaan bent met onze Nederlandse taal.Schitterend. Ik probeer ook vele
leenwoorden te vernederlandsen en heb er al menige
naar de bond tegen leenwoorden doorgestuurd.
Ja je weet dat het woord mooi hier in Vlaanderen zelden wordt gebruikt en dat ‘schoon’ hier het woord is voor prachtig.In Nederland betekent ‘schoon’ zuiver.Als kind gebruikten wij soms het woord ‘FAK’ voor tof, reuze of
soms wel mooi. Welnu, in het oud-nederlands bestond er een woord nl ‘FAGUR’, wat mooi betekende.Vandaat het Engels ‘fair’.
Er bestaat in het Nederlands nog een woord ‘vaag’ dat jeugdige kracht betekent, zowel voor de toestand van de grond als voor mensen. Misschien dat mooi en jeugd een
verband met elkaar hebben.
Walter
de mens
Beste Walter,
Fak kende ik nog niet. Leuk! Al zou ik dat zo op het eerste gezicht niet zo snel verbinden met fagur. Zo’n afwisseling tussen k en g gebeurt namelijk enkel onder bepaalde voorwaarden. Vaag is een woord dat ik graag lees/hoor/gebruik. Zo ook in mijn nieuwste stuk, over noor.
Begin dit jaar is (in Nederland) een landelijk representatief onderzoek afgerond naar de betekenis die wordt gegeven aan de term schoonheid. Uitgangspunt daarbij was de kwaliteit van de persoonlijke ‘schoonheidservaring’. (Meer hierover is te vinden op de website http://www.b-u-t.org)
Omdat – zoals hier in eerdere reactie al is gesteld – het van schoonheid afgeleide bijvoeglijk naamwoord ‘schone’ in Nederland vooral associaties opwekt die raken aan hygienische zaken moest worden gezocht naar alternatieven om toch voor ‘de gemiddelde Nederlander’ helder aan te geven in welke richting men het antwoord diende te zoeken. Het is geworden: een ‘mooie’ ervaring, bijvoorbeeld in vraagvorm omgezet naar ‘wat is het mooiste dat je het afgelopen jaar is overkomen?’
In commentaar op de keuze voor deze vraag is onder meer opgemerkt dat hier door het gebruik van de term ‘mooi’ niet zozeer de schoonste ervaring werd opgespoord, maar eerder de ‘beste’, ‘aardigste’ of ‘meest onverwachte’.
Had het onderzoek in Vlaanderen plaatsgevonden dan had het ongetwijfeld voor de hand gelegen om te werken met de aanduiding ‘de schoonste ervaring’. In Nederland was dit zoals gezegd echter onmogelijk.
Gezien de reacties die het onderzoek heeft opgeleverd is het nu mogelijk om na te gaan of de gekozen vraagformulering toereikend is geweest en of in de antwoorden momenten zijn genoemd die getuigen van een juste interpretatie van de vraag. Ik ben daarbij gelukkig gesterkt in mijn keuze en nog steeds van mening dat het mogelijk is om bij de huidige taalopvatting met de aanduiding ‘mooi’ associaties te activeren die elementen bevatten die in mijn ogen dichter bij de betekenis van de term schoonheid komen dan dat ik had kunnen bereiken met de aanduidingen ‘aardige’, ‘beste’ of ‘meest onverwachte’. Daarmee wil ik niet zeggen dat de betekenis van ‘mooi’ gelijk is aan schoonheid, maar dat er een acceptabele asymptotische toenadering is tussen de twee termen.
mosschien iets uit de spaanse bezettingstijd, mui bien, erg goed, en dan op een gegeven moment afgekort tot mui?
Zitten met eem Duitser aan tafel in Madrid en er is niets in de Duitse taal dat zelfs in de buurt komt.
Maar die Spanjaarden…
Dat is uit te sluiten, zoals de etymologische woordenboeken ook doen. Spaans muy komt langs Oudspaans muito van Latijn multus ‘veel’. Het Oudspaans werd gesproken van de tiende tot in de vijftiende eeuw. Nederlands mooi daarentegen komt al sinds de twaalfde eeuw voor, lang voor de Spaanse bezettingstijd, aanvankelijk in de vorm moy, en dus met de betekenis ‘sierlijk uitgedost, fraai gekleed, keurig’.
Moin Olivier en Ruckbogers,
Volgents mij, en menig ander Twentenaar, betekent mooi zoveel als ‘goed’.
uitdr.: “dät hes doe mooi doan/zegt” => “Dat heb je goed gedaan/gezegt”
“T smaakn mooi” => “Het smaakte goed / Het eten was lekker”.
denk ook aan de (van midden Nederland tot noord-oost Duitslan gangbare) begroeting “moi / moin” wat een samentreksel zou zijn van “mooi tiejd” => “goede tijding”.
maar ook een verbinding met ‘keurig / netjes’.
uitdr.: “now mooi n haendke doon” => “Nu netjes een handje geven”
vree end good goan,
Jeroen H.