De eed als lotsverkondiging

De eed was van oudsher een belangrijk verschijnsel in alle windstreken. Tegenwoordig is dat anders; vroeger meer dan nu was een mans woord zijn eer. Bij onze Germaanse voorouders was de eed wezenlijk, met name die tussen een krijgsman en zijn heer. De krijgsman beloofde trouw aan zijn heer, voor hem te vechten wanneer dat nodig was, en de heer beloofde daarop zijn krijgsman te onderhouden en hopelijk ook schatten te leveren door veroveringen. Op het toppunt van de Germaanse krijgerscultuur was de trouw aan de heer zelfs belangrijker dan de trouw aan bloedverwanten. Maar ook bondgenootschappen werden met eden bezegeld. Legendarisch is de Rütlischwur uit de late Middeleeuwen, de vestiging van het Zwitserse eedgenootschap door drie hoofdmannen op de bergweide genaamd de Rütli.

Een nadere blik op het woord eed zelf –en hoe het vroeger gebruikt werd– kan voor boeiende wendingen zorgen. Op zijn weblog Wanana sculon Francon heeft Peter Alexander Kerkhof zich er onlangs nog over gebogen. Eed is de voortzetting van Oudgermaans *aiþaz en in oorsprong hetzelfde woord als Oudiers óeth ‘eed’ en Grieks oĩtos ‘lot’. De oudste vorm van dit woord is vast te stellen als *h1óitos, een afleiding bij de Proto-Indo-Europese wortel *h1ei- ‘gaan’, vanwaar bijvoorbeeld ook Latijn ire ‘gaan’.

Maar hoe heeft de betekenis van eed, namelijk ‘plechtige bevestiging, nadrukkelijke belofte’, zich kunnen ontwikkelen uit een wortel die ‘gaan’ betekent? Eén duiding luidt dat men vroeger bij het afleggen van een eed plechtig naar voren kwam. Hier is echter weinig bewijs voor. Mijn eigen vermoeden is dat *h1óitos oorspronkelijk ‘gang, verloop’ betekende, bij uitbreiding ‘gang van zaken’ en ‘lot’ (zoals in de Griekse vorm), en dat de voorganger van eed dus ook ‘lot’ betekende. Een vaste en zeer oude(!) uitdrukking als een eed zweren betekende dan oorspronkelijk ‘een lot verkondigen’. Het woord zweren komt immers van een wortel die ‘klinken, luid spreken’ betekent. Het zweren zélf is al de plechtige belofte, want zoals gezegd was van oudsher een mans woord zijn eer. Het zweren van een eed is letterlijk het (plechtig) verkondigen van een lot, en wel tegenover een ander. Het is de belofte van een gedeeld lot, een lot in dienst of tot hulp van een ander.

Ondersteuning voor deze duiding ligt wellicht in de oude (gelatiniseerde) Germaanse matronennaam Aviaitinehae. Deze lees ik als de samenstelling *awi-aiþi-nēōz, met de betekenis ‘schikgodinnen van het voorspoedige lot’. Een naamgeving waarmee de vereerders op de gunst van deze schikgodinnen hoopten. Een goed voorbeeld van ‘de goden verzoeken’ als er ooit een was. (Zie kader voor nadere toelichting.)

Noot
Voor *awi zoek ik verband met de wortel *au-. Deze ligt ten grondslag aan Gotisch awiliuþ ‘dankzegging’ en aan *audaz/*audiz ‘lot, weelde, voorspoed’, dat nog verborgen zit in ooievaar (letterlijk ‘brenger van voorspoed’). In deze matronennaam betekent *awi- dan zo veel als ‘voorspoedig’. In *aiþi- zie ik dan een variant van het voornoemde *aiþaz (> eed), en wel in de oude betekenis ‘lot’. En nēōz, zoals ik kort geleden heb gezocht aan te tonen, betekent ‘naaisters, weefsters, spinsters’, oftewel ‘schikgodinnen’.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.