Als bezigheid zal hijsen tamelijk oud zijn, ook in onze streken, maar als woord verschijnt hijsen pas in de vijftiende eeuw op schrift, en wel in verscheidene talen. Het wordt dan vooral in de zeevaarttaal gebruikt. De herkomst van het woord is volgens de wortelkundige woordenboeken echter duister. Bootst het de klanken der zeilen en touwen na, zoals nog wel eens wordt geopperd? Dan is het misschien niet veel ouder dan zijn eerste vermelding. Hier volgt evenwel een tegenvoorstel dat het verwant is aan een welbekend inheems woord en van hoge ouderdom is.
De vroegste –vijftiende en zestiende eeuwse– overleveringen van het woord zijn onder andere Middelnederlands *hysen (naar geheesen), Middelnederduits hissen, hīsen, Middelengels hyce, hyse, hysse en *hisse (naar hissa! ‘hijs!’), Zweeds hissa en hejssa, Frans ysser en Spaans hiza ‘hijs’. Dit is in de tijd van de Hanze, het verbond van vooral Noord-Duitse handelssteden. Een van de belangrijkste talen in deze tijd was dan ook het Middelnederduits, de voorloper van de Nederduitse/Saksische streektalen van Nederland en Duitsland. Nauwst verwant aan het Middelnederduits was het Middelnederlands; eigenlijk gingen ze vloeiend in elkaar over als een waaier van streektalen, met een grotendeels gemeenschappelijke woordenschat.
Zo invloedrijk was het Middelnederduits dat een aanzienlijk deel van de huidige Deense, Zweedse en Noorse woordenschat aan haar is ontleend. Zo komen alledaagse woorden als bijvoorbeeld Noors bevege ‘bewegen’, forstå ‘verstaan, begrijpen’ en viktig ‘gewichtig, belangrijk’ oorspronkelijk uit het Middelnederduits. De kans is dan groot dat hijsen destijds eigen was aan het Middelnederduits en Middelnederlands en dat de andere talen het aan het Middelnederduits hebben ontleend, rechtstreeks of niet.
Als wij het woord dan nader bekijken vallen ons twee dingen op: het wordt steevast met een scherpe s uitgesproken –vroeger hyssen of hijssen, nu hijsen, maar nooit hijzen– en er bestaat vanouds een nevenvorm met korte klinker: hissen. Dit stel hijsen/hissen lijkt wat dat betreft sterk op het stel dijsel/dissel ‘boom aan een wagen’. Wel, van dijsel/dissel weten we dat het langs de vorm *þīhslō teruggaat op Oudgermaans *þinhslō. (De Oudgermaanse n heeft zich in bijna geen enkele dochtertaal kunnen handhaven tussen een klinker en een h, en de oude samenklank hs leidt klankwettig tot een Nederlandse en Nederduitse scherpe s.) Op dezelfde wijze zou hijsen/hissen dus langs de vorm *hīhsan- terug kunnen gaan op *hinhsaną.
En dan ligt het voor de hand dat het verwant is aan de werkwoorden *hanhaną ‘ophangen, doen hangen’ (o.a. Gotisch hāhan, Middelnederlands haen) en *hangēną ‘hangen’ (o.a. Oudhoogduits hangēn). In het hedendaags Nederlands is hangen een vermenging van beide vormen. Het geheel gaat uiteindelijk terug op de Indo-Europese wortel *ḱenk– ‘ophangen, doen hangen’, net als Hettitisch kānki, kankanzi ‘ophangen; wegen’, Latijn cūnctor ‘aarzelen’ en Sanskriet śáṅkate ‘vrezen’. De s in *hinhsaną betreft een oude wijze om een wortel uit te breiden, in het Germaans vaak ter aanduiding dat de handeling herhaald dan wel krachtiger wordt uitgevoerd. Vergelijk Oudgermaans *þinsaną ‘uitrekken’ (o.a. Oudsaksisch thinsan) bij de Indo-Europese wortel *ten- ‘rekken’. Inderdaad, hijsen is een wijze van ophangen die doorgaans meer dan één trek behelst en vaak enige inspanning vergt.
Net als heden zal het woord oorspronkelijk niet alleen met betrekking tot zeilen zijn gebruikt, maar bijvoorbeeld ook tot de bouw. En hoewel we het voor de vijftiende eeuw niet tegenkomen op schrift is hijsen –als bovenstaand voorstel klopt– waarschijnlijk vele eeuwen ouder.
Bjorvand, H. & F.O. Lindeman, Våre Arveord, revidert og utvidet utgave (Oslo, 2007)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn 1969)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Rix, H., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)
Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)
Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)