En de immen ijveren voor hun honing

In de vijfde eeuwse graftombe van de heidense Hilderik, koning der Franken, vond men in de zeventiende eeuw onder meer zo’n driehonderd gulden bijen. Als geschenk wisselden deze kleine kostbaarheden vervolgens van edele handen, tot ze allen werden gestolen en omgesmolten, op een luttele twee na, thans te bezichtigen in de Bibliothèque nationale de France. Het is niet meer te achterhalen waarom ze destijds aan Hilderik zijn meegegeven, maar dat het vanouds belangrijke beestjes zijn staat vast. De bij is sinds jaar en dag het zinnebeeld van vlijt en een vlijtige ziel heet een bezige bij.

Ze zijn de voornaamste bestuivers van al wat bloeit. En wat een verrukkelijk goedje maken zij. Wie kan zich een wereld zonder bijen en honing voorstellen? Des te kwalijker dan dat het al enkele jaren niet zo goed gaat met de honingbij in Nederland en elders, vermoedelijk vooral door gif dat voor ongedierte bedoeld is en door de karigheid van steeds eenzijdiger wordende akkers. De landbouw moet meer en meer monden voeden en verdrijft de bijen waar wij zo op bouwen.

Het belang van bijen komt ook naar voren in twee toverspreuken uit de negende eeuw die bedoeld zijn om bijen te bezweren opdat zij rustig honing maken. Duidelijk is dat het om een van oorsprong Germaans heidense zede gaat. De eerste is in het Oudengels, in stafrijm, en gaat als volgt:

Sitte gé, sigewíf,      sígað tó eorþan!
Nǽfre gé wilde      tó wuda fléogan.
Béo gé swá gemindige      mínes gódes,
swá bið manna gehwilc      metes and éþeles.
Zij gezeten, zegewijven,      zijg te aarde!
Nooit zullen jullie wild      naar het woud vliegen.
Wees net zo begaan      met goed van mij,
als iedere man      met eten en vaderland.

De tweede is in het Oudhoogduits en is gekerstend:

Kirst, imbi ist hûcze!
Nû fluic dû, vihu mînaz, hera
Fridu frôno in godes munt
Heim zi comonne gisunt.

Sizi, sizi, bîna:
Inbôt dir sancte Maria.
Hurolob ni habe dû:
Zi holce ni flûc dû,

Noh dû mir nindrinnês,
Noh dû mir nintuuinnêst.
Sizi vilu stillo,
Uuirki godes uuillon.

Kerst [Christus], de imme is buiten!
Vlieg jij nu, mijn vee, hierheen
Om in heilige vrede in Gods bescherming
gezond thuis te komen.

Zit, zit, bij:
De heilige Maria gebood je.
Oorlof [toestemming] heb je niet:
Naar het bos vlieg je niet,

Noch zul je mij ontgaan,
Noch zul je mij ontsnappen.
Zit heel stil,
Werk Gods wil.

Nu is im of imme een oud woord voor ‘bij’ en ‘bijenzwerm’ dat tegenwoordig nog schuilt in imker ‘bijenhouder’ en nog los wordt gebruikt in sommige streektalen, zoals in Groningen en Drenthe in de vormen iem en ieme. De oudere overgeleverde vormen –Middelnederlands imme, Middelnederduits imme, Oudhoogduits imbi en Oudengels imbe, ymbe– betekenen vooral ‘bijenzwerm’. Allen gaan terug op Oudgermaans *imbō (v.) en diens afleiding *imbiją (o.). De verdere herkomst van dit woord is onduidelijk. Het wordt wel verbonden met enerzijds Grieks empís ‘steekmug’, dat echter is afgeleid van empínein ‘zich voldrinken (met bloed)’, en anderzijds Oudiers imbed ‘grote hoeveelheid’, dat evenwel van duistere herkomst is. Wellicht is de volgende duiding dan aannemelijker.

In het Oudgermaans moet een werkwoord *ībaną (dan wel *īfaną) hebben bestaan, dat zoveel betekende als ‘krachtig, onvermoeid, vlijtig voortgaan, druk bezig zijn’. Het is in de dochtertalen niet overgeleverd, maar diens bestaan wordt bevestigd door meerdere afleidingen: *ībraz ‘vlijt’ (Duits Eifer, Nederlands ijver), *aibraz ‘fel’ (Oudhoogduits eibar, Oudengels áfor) en waarschijnlijk *ībō ‘klimop’ en afgeleiden (Middelnederlands ieve, Oudengels ífig, Oudhoogduits ebah). Ook Oudnoords Ífing, de naam van een mythische stroom die nooit bevriest, hore hierbij, en wellicht tevens Oudnoords ifill, een dichterlijk woord voor de havik, en íf- in ífrǫðull ‘zon’ – afzonderlijk betekent rǫðull ook ‘zon’.

Naast *ībaną (*aibe, *ibanaz) zou dan een genasaliseerde vorm *imbaną (*ambe, *umbanaz) hebben bestaan en vandaar kome de afleiding *imbō ‘bijenzwerm, bij’. De bij of bijenzwerm zou dan ofwel naar dier vlijt vernoemd zijn ofwel naar dier heftige belaging van ongewenste gasten – of allebei. Andere mogelijke afleidingen van *imbaną zijn Oudnoords ömbun, amban ‘loon’ (de opbrengst van vlijt) en –dan met vergroeid voorvoegsel– Oudengels gambe en Oudsaksisch gambra, welke kennelijk ‘schatting’ betekenen. Zulke genasaliseerde nevenvormen als *imbaną kwamen overigens wel vaker voor. Vergelijk hoe naast *blīkaną ‘schijnen’ ook *blinkaną ‘schijnen, glanzen’ bestond, oftewel Nederlands blijken en blinken.

Hoe het ook zij, de bij is een vlijtig beestje dat wij niet kunnen missen.

Beeld
Genomen door Webted, enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch, 3. Auflage (Leiden, 1977)
Weijnen, A.A., Etymologisch dialectwoordenboek, 2e druk (’s Gravenhage, 2003)

7 gedachtes over “En de immen ijveren voor hun honing

      1. Waarom zou een webstek als deze (‘mijmeringen over de aard en de wortels van onze taal’) in godesnaam in het Engels of in enige andere taal worden ‘vertaald’ ten gerieve van hen die onze taal niet of onvoldoende kennen en beheersen en dus niet in staat zijn om (mee) te ‘mijmeren’ over de aard en de wortels van onze taal? Met alle respect voor Erik hierboven, maar ik sluit niet uit dat hij bij vertaling in het Engels nog méér zal gaan missen dan hij nu al mist. Het beste wat Erik kan doen is ervoor zorgen dat hij niet (meer) door of over onze taal moet struikelen, m.a.w. (beter) Nederlands leren zoals – omgekeerd – wij trouwens ook (beter) Engels zouden moeten leren als we ons zouden willen verdiepen in de aard en de wortels van de Engelse taal. Ik besef dat het niet erg sympathiek klinkt maar ik vind zijn voorstel even onzinnig als wat het Meertens Instituut doet: het schrijven van een Nederlandse spraakkunst…in het Engels, ten gerieve van hen die geen Nederlands kennen of onvoldoende beheersen. Bovendien vind ik het een beetje dunnetjes dat Erik blijkbaar nog niet in staat is om één kort en eenvoudig zinnetje/verzoekje in het Nederlands te formuleren. Hoe zou hij dan – zelfs met een perfecte uitleg in perfect Engels – met enige vrucht mee kunnen ‘mijmeren’ over de aard en de wortels van onze taal? Wie een taal lief heeft moet ze ook met liefde kunnen ‘vastpakken’, minstens ‘omhelzen’! Dit geldt zeker voor de (grammatica van de) moedertaal maar evenzeer of misschien nog iets méér voor andere talen, ook voor het Nederlands als ‘vreemde’ taal.

      2. Beste Jos,

        Ik begrijp je verbijstering en ben het met je eens dat er (te) veel verloren zou gaan in vertaling. Erik en ik zijn echter kennissen en ik heb hem eens verteld dat ik misschien ooit enkele stukken zou vertalen, dus het is niet gek dat hij deze vraag nu stelt.

        Hoe dan ook besteden we op Taaldacht sinds aanvang ook aandacht aan taal in het algemeen, ondanks onze leus voor “onze taal”, en wij verwijzen vaak naar verwante talen, dus bij oprechte belangstelling onder sprekers van Duits, Engels, Fries of de Scandinavische talen zie ik geen bezwaar tegen een vertaling hier en daar. Het is niet alsof Taaldacht ooit nieuwe stukken enkel of eerst in het Engels gaat aanbieden.

  1. De twee bijtjes van Hilderik lagen geborgen in zijn graftombe te Doornik (Tournai) waar nu alleen een overgerestaureerde crypte en wat vage herinneringen overblijven. Napoleon wilde zich erfgenaam tonen van het Franse rijk en liet de bijtjes in zijn mantel borduren. Grappig hoe de oudste symbolen die Frankrijk aanhaalt voor zijn soevereinen uit de zuidelijke Nederlanden komen.
    Beowulf, het gedicht genoemd naar Beowulf die vanuit het Scheldegebied naar Engeland overstak, mag hier niet ontbreken. Gek hoe het bijtje hier de naam een ander dier voorstelt. De taalkundige en filoloog Henry Sweet zag in de ‘bijenwolf’ een beer. Dat is begrijpelijk want we kennen allemaal de zoete voorkeur van beren voor honing. De Engelse filoloog Walter Skeat haalde een Oudnederlands woord voor specht, biewolf, uit de kast. Misschien is de laatste uitleg nog zo slecht niet, want er zijn toch een aantal stemmen die een ver Oudnederlands verhaal willen zoeken als inspiratiebron voor het beroemde Oudengelse gedicht over Beowulf.
    Na het struinen, schrijf ik op mijn webstek regelmatig iets over Normandische woordjes die meer dan eens verwant zijn aan onze Germaanse taal. We waren ten slotte buren in de Middeleeuwen. Zo vond ik het woordje ‘bigre’. Een bigre is in Normandië een bijenhouder of imker. De Franse woordenboeken halen de oorsprong van het woord uit het Frankische *bîkere (imker). Dat woord bestaat in het Nederlands als bijker (bijenhouder) in het West-Vlaams, biekaar (biekarre). In Vlaanderen was een ‘biebuik’ zowel een bijenhouder als een bijenkorf. ‘Bigre’ is in het Frans ook een uitroep geworden voor ‘verduiveld’. Omdat het prikt als het bijtje?
    *īfō ‘klimop’ kennen wij nog als (h)iefte, ifte. Het woord heeft geen meervoud. De ifteranken waren klimmerblaren die ijverig de stok van Bacchus omringelden.
    Ook over het zeemzoete voedsel van de bijtjes valt het een en ander te vertellen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.